ECLI:NL:CRVB:2025:430

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
24/1572 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als cabin attendant werkte, heeft zich ziekgemeld met rug- en psychische klachten. Hij betwist de beoordeling van het Uwv en stelt dat zijn beperkingen niet correct zijn vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en op 19 maart 2025 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat de medische en arbeidskundige onderbouwing voldoende is. De geselecteerde functies zijn passend voor appellant, en er is geen aanleiding om aan de beoordeling van het Uwv te twijfelen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

24/1572 WIA
Datum uitspraak: 19 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2024, 22/5642 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 21 november 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij vanwege zijn rug- en psychische klachten meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.Y. van Oel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 februari 2025. Voor appellant is mr. Van Oel verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als cabin attendant voor bijna 40 uur per week. Op 31 oktober 2019 heeft hij zich ziekgemeld met rugklachten. Later zijn daar psychische klachten bijgekomen. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 januari 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant zes functies geselecteerd en heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 0%. Het Uwv heeft bij besluit van 27 januari 2022 geweigerd appellant met ingang van 21 november 2021 een WIAuitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 20 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om meer beperkingen bij appellant aan te nemen en heeft op 12 oktober 2022 de FML aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens drie van de eerder geselecteerde functies laten vervallen en vijf nieuwe functies erbij geselecteerd, acht voorbeeldfuncties in totaal. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is ongewijzigd vastgesteld op 0%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd dat er geen aanleiding bestond om nadere informatie bij GGZ Antes op te vragen. Het Uwv heeft toegelicht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de informatie van Mentaal Beter van 24 december 2021 een goed beeld had van de mentale klachten van appellant op de datum in geding. Bovendien had ten tijde van de hoorzitting slechts een intakegesprek bij Antes plaatsgevonden en was de behandeling nog niet gestart.
2.2.
Het is de rechtbank voorts niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig of onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant en dat 21 november 2021 meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De door appellant in beroep ingebrachte medische informatie leidt niet tot een ander oordeel. Deze informatie komt overeen met de informatie van Mentaal Beter van 24 december 2021 en van de huisarts van 14 september 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft die informatie meegewogen en dat heeft geleid tot verdergaande beperkingen in de FML van 12 oktober 2022. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medicatiegebruik van appellant kenbaar betrokken in zijn beoordeling en hiervoor verdergaande beperkingen aangenomen. Appellant heeft verder geen medische stukken ingediend die doen twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hieruit volgt dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct heeft vastgesteld.
2.3.
Appellants stelling dat het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tegenstrijdigheden bevat, heeft de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht bepaald op minder dan 35%.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het medische onderzoek zorgvuldig is geweest. De mentale klachten en fysieke klachten van appellant zijn niet voldoende meegewogen in de beoordeling. Appellant heeft onder meer klachten als gevolg van een hernia en heeft daardoor beperkingen op de items zitten, bukken en lopen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had daarom verdergaande beperkingen moeten opnemen in de FML.
3.2.
Verder is het oordeel van de rechtbank dat op de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen verplichting rustte om medische gegevens op te vragen bij behandelaars onjuist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen compleet beeld kunnen vormen van de mentale klachten van appellant omdat de behandeling bij Mentaal Beter
nog niet was afgerond en onderhevig was aan onderbrekingen.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie genoemd of overgelegd. De rechtbank heeft de gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat het Uwv nadere informatie bij de behandelend sector had moeten opvragen. Op 24 december 2021 heeft een psycholoog van Mentaal Beter een behandelplan opgesteld. Appellant heeft blijkens zijn relaas op de hoorzitting van 11 oktober 2022 de beoogde behandeling door Mentaal Beter geannuleerd omdat hij eerst van zijn pijnklachten wilde afkomen. In juni 2022 is appellant door de huisarts doorverwezen naar Antes, waar de intake in februari 2023 heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het behandelplan van Mentaal Beter van 24 december 2021 in zijn rapport van 12 oktober 2022 kenbaar betrokken bij zijn beoordeling. Onder meer deze informatie van Mentaal Beter heeft aanleiding gegeven om verdergaande beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren bij appellant aan te nemen. Appellant heeft ter zitting niet kunnen toelichten welke verdere informatie van Mentaal Beter en/of Antes nog had moeten worden opgevraagd om zijn gezondheidssituatie ten tijde in geding (21 november 2021) beter onder het voetlicht te brengen.
4.4.
Appellant heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij verdergaand beperkt dient te worden dan al is aangenomen, onder meer op zitten, bukken, buigen en lopen. Dit standpunt heeft appellant niet nader onderbouwd met medische informatie. Ter zitting is voorts erkend dat appellant in de FML van 12 oktober 2022 al maximaal beperkt is geacht op (de gradatie in) buigen. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de FML van 12 oktober 2022 onjuist of onvolledig is. De rechtbank heeft dus terecht geen twijfel gehad aan de medische beoordeling. Ook in hoger beroep is niet gebleken dat sprake is van onzorgvuldigheden of onjuistheden in of onvolledigheid van beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn. In de functies is geen sprake van overschrijdingen op items waarop in de FML van 12 oktober 2022 beperkingen zijn aangenomen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) A.M. Korver