ECLI:NL:CRVB:2025:428

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
24/1383 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die voorheen als callcentermedewerker werkte, heeft zich op 5 juni 2020 ziekgemeld. Na een periode van loongerelateerde WGA-uitkering, heeft het Uwv op 10 mei 2023 aangekondigd dat de WIA-uitkering per 6 september 2023 zou worden beëindigd. Appellante is van mening dat haar medische beperkingen door het Uwv zijn onderschat en dat zij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing heeft geleverd voor de beëindiging van de uitkering. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad onderschrijft dit oordeel en concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt.

Uitspraak

24/1383 WIA
Datum uitspraak: 19 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2024, 23/5730 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 6 september 2023 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2025. Voor appellante is verschenen mr. Grijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P HeijnenVeldman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als callcentermedewerker voor 40,36 uur per week. Op 5 juni 2020 heeft zij zich ziekgemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 22 april 2022 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv bij besluit van 16 februari 2023 appellante met ingang van 22 april 2023 in aanmerking gebracht voor een WGAloonaanvullingsuitkering, waarbij appellante onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht. De ex-werkgever van appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Naar aanleiding van dit bezwaar heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 april 2023. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd en vastgesteld dat appellante op basis van deze functies minder dan 35% arbeidsongeschikt is zodat zij geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. Het Uwv heeft op 10 mei 2023 een voornemen tot wijziging van het besluit van 16 februari 2023 aan appellante en de exwerkgever bekend gemaakt. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het voorgenomen besluit.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien de FML van 12 april 2023 aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het maatmaninkomen gewijzigd en de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van een deels gewijzigde functieselectie vastgesteld op 28,76%. Het Uwv heeft bij besluit van 26 juli 2023 (bestreden besluit) het bezwaar van de (ex-)werkgever gegrond verklaard, het besluit van 16 februari 2023 herroepen en vastgesteld dat de WIA-uitkering van appellante zes weken na deze beslissing op het bezwaar (6 september 2023) wordt beëindigd omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig geweest. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het Uwv een onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante per datum in geding, 6 september 2023. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen in de rapporten inzichtelijk gemotiveerd dat er geen sprake is van geen duurzame benutbare mogelijkheden en terecht een FML opgesteld. De verzekeringsarts heeft in een rapport van 12 april 2023 ook toegelicht dat conform de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid geen aanleiding is voor een urenbeperking. Appellante heeft geen medische stukken in geding gebracht die de rechtbank aanleiding hebben gegeven tot twijfel aan de juistheid van de FML van 12 april 2023. Uitgaande van deze FML acht de rechtbank de geselecteerde functies passend voor appellante.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische klachten door het Uwv zijn onderschat en dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Appellante heeft als gevolg van fibromyalgie alsmede van carpaal tunnelsyndroom en IBS klachten van prikkelbaarheid, slaapproblemen, vermoeidheid, stemmingsproblemen en concentratie- en geheugenproblemen. Appellante acht zich gelet op deze klachten niet in staat ten minste acht uur per dag te werken. Onder verwijzing naar de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit op dit punt niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Het Uwv heeft onvoldoende onderzocht, dan wel uitgevraagd of bij appellante sprake zou zijn van een verminderde recuperatie.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt .
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft ingediend, en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is verricht en dat alle naar voren gebrachte klachten op een zorgvuldige en duidelijke wijze zijn betrokken bij de medische beoordeling. Ook overigens zijn er geen aanknopingspunten om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig te achten.
4.4.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak ook terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer of andere beperkingen had moeten aannemen, dan in de FML van 12 april 2023 zijn vastgelegd. Appellante is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, waarin geen hoog handelingstempo vereist is, waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega's of leidinggevenden en dat geen leidinggevende aspecten bevat. Appellante mag niet blootgesteld worden aan grove schokken of stoten of trillingen op haar handen en armen. Langdurig werken met toetsenbord of muis dient te worden vermeden. Evenals schroefbewegingen met hand en arm, frequent reiken tijdens het werk, frequent buigen tijdens het werk, zwaar tillen en dragen, langdurig lopen, veelvuldig trappenlopen, klimmen, knielen, hurken, langdurig zitten, langdurig staan en geknield of gehurkt of boven schouderhoogte actief zijn. Appellante heeft niet door middel van medische informatie aannemelijk gemaakt dat daarmee onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen.
4.5.
In het rapport van 12 april 2023 heeft de verzekeringsarts gemotiveerd uiteengezet waarom appellante niet voldoet aan de eisen voor een urenbeperking op grond van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. Daarbij is ook van belang geacht dat geen sprake is van een aandoening die gepaard gaat met een groot verlies aan energie. Er bestaat geen aanleiding om het standpunt van de verzekeringsarts onjuist te achten. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts onvoldoende aandacht heeft besteed aan het dagverhaal van appellante, dan wel dat zij had moeten doorvragen. Uit het dagverhaal blijkt niet dat appellante extra recuperatie nodig zou hebben. Ter zitting is evenmin duidelijk geworden waarom dat het geval zou zijn. De stelling van appellante dat een urenbeperking aangenomen moet worden, wordt ook niet ondersteund met medische stukken.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML wordt de rechtbank tot slot gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2025.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.K.F. Ouwehand