ECLI:NL:CRVB:2025:427

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
23/2068 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv, die per 1 juni 2019 op minder dan 35% is vastgesteld. Appellant, die eerder 100% arbeidsongeschikt was, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische klachten onvoldoende zijn meegewogen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is, ondanks toegenomen beperkingen. De Raad volgt het oordeel van het Uwv dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van toegenomen lichamelijke beperkingen en dat de psychische klachten niet leiden tot een andere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeert dat het Uwv in hoger beroep een afdoende arbeidskundige motivering heeft gegeven, waardoor het motiveringsgebrek dat in eerste instantie bestond, niet leidt tot benadeling van appellant. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

23/2068 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2023, 22/3969 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] , te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 maart 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 juni 2019 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Het Uwv wordt gevolgd in zijn oordeel dat weliswaar sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde oorzaak als de eerdere WIA-beoordeling in 2018 maar dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Nu het Uwv pas in hoger beroep een afdoende arbeidskundige motivering heeft gegeven, is sprake van een motiveringsgebrek als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Walker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen arbeidskundige informatie in te brengen.
Het Uwv heeft een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 maart 2024 en stukken ingediend. Appellant heeft daarop gereageerd. Ten slotte heeft het Uwv een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 mei 2024 ingestuurd.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant, die werkzaam was als onderwijsassistent voor 36.78 uur per week, heeft zich op 13 november 2013 ziekgemeld met psychische klachten. Vanaf 11 november 2015 ontving hij een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij met ingang van die datum 100% arbeidsongeschikt was. Per 11 juni 2018 is die uitkering beëindigd omdat hij vanaf die datum minder dan 35% (25,68%) arbeidsongeschikt was. In de daaraan ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 december 2017 zijn beperkingen opgenomen in persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en werktijden (niet ’s nachts, gemiddeld 8 uur per dag en 40 uur per week).
1.2.
In verband met de melding van appellant op 28 februari 2021 van toegenomen klachten
per 1 juni 2019 vanwege psychische klachten, schouder- en rugklachten en hoge bloeddruk, is appellant op 24 september 2021 op spreekuur gezien door een verzekeringsarts. Appellant is tijdens dat spreekuur lichamelijk en psychisch onderzocht. In zijn rapport van 28 september 2021 heeft deze arts geconcludeerd dat appellant niet voldoet aan het criterium ‘geen benutbare mogelijkheden’ en dat de beperkingen van appellant deels zijn toegenomen door dezelfde ziekteoorzaak, binnen 5 jaar na eerdere schatting. Deze verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant neergelegd in de FML van 28 september 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens op 4 november 2021 vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 19,37%. De vier geselecteerde functies zijn controleur metaalproducten (SBC-code 264150), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en archiefmedewerker (SBCcode 315132).
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 5 november 2021 geweigerd aan appellant per 1 juni
2019 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Bij besluit van 26 juli 2022 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit
ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen ten grondslag rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 mei 2022 en 7 juli 2022 en de arbeidsdeskundige bezwaar van 30 mei 2022 en 26 juli 2022.
1.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op spreekuur lichamelijk en psychisch onderzocht en de aanvullende medische informatie (waaronder informatie van CalderWerkt van 11 februari 2020) bestudeerd. Hij heeft geconcludeerd dat er een extra beperking geldt ten aanzien van het zich aantrekken van de problemen van anderen (aspect 2.12.6) en dat de toelichting bij aspect 1.9.9 (werk zonder verhoogd persoonlijk risico) aangepast wordt. Hij heeft een gewijzigde FML van 19 mei 2022 (datum beoordeling 1 juni 2019) en een nieuwe FML van 30 mei 2022 (datum beoordeling 28 februari 2021) opgesteld. Verder heeft hij geconcludeerd dat de nek-, arm- en handklachten, huidklachten en duizeligheidsklachten niet als dezelfde ziekteoorzaak worden opgevat als bij de voorgaande WIA-beoordeling.
1.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar heeft één van de vier eerder per 1 juni 2019 geselecteerde functies (administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100)) laten vervallen, daarvoor in de plaats gesteld de functie van wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) en vastgesteld dat daardoor de mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt en dus 19,37% blijft. Verder heeft hij de mate van arbeidsongeschikt per 28 februari 2021 vastgesteld op 13,99%.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 3 januari 2023 geschorst. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 3 januari 2023 nader gerapporteerd dat de functie van archiefmedewerker (SBC-code 315132) niet geschikt is voor appellant vanwege de vrij intensieve belasting op samenwerken. Daarvoor in de plaats heeft de arbeidsdeskundige een nieuwe functie, zijnde assemblage medewerker electronische producten (SBC-code 267041), geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd vastgesteld op 12,8%.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht vergoedt en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat nu appellant in beroep niet heeft betwist dat alleen sprake is van toegenomen mentale beperkingen die voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, tussen partijen niet in geschil is dat er geen sprake is van toegenomen lichamelijke beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Het gaat in beroep dus niet om de arm-, nek-, en schouderklachten, huidklachten en duizeligheidsklachten van appellant.
2.3.
Wat betreft het standpunt van appellant dat er door zijn psychische klachten aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen in de rubrieken 1.1 tot en met 1.7 (persoonlijk functioneren), heeft de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd. Deze arts heeft gemeld dat uit de Basisinformatie CBBS blijkt dat dergelijke beperkingen in de FML alleen aan de orde zijn bij mensen met een ernstige stoornis (bijvoorbeeld een psychose, een ernstige depressie of ernstige schade in de hersenen). Daarvan is bij appellant geen sprake. Daarbij komt dat appellant in beroep zijn standpunt niet nader heeft onderbouwd.
2.4.
Wat betreft de geselecteerde functies heeft de rechtbank – voor zover van belang – het volgende overwogen.
Controleur metaalproducten (SBC-code 264150)
Het standpunt van appellant dat deze functie voor appellant niet geschikt is omdat hij beperkt is op samenwerken, heeft de rechtbank niet gevolgd. In de FML is opgenomen dat appellant met anderen kan werken, maar met een eigen, van tevoren afgebakende deeltaak. Volgens de arbeidsdeskundige is er werkinhoudelijk op elke positie steeds sprake van een eigen afgebakende deeltaak. Het samenwerken betreft slechts het onderling afstemmen wie waar aan de werktafel komt te zitten. Overleg dient volgens de arbeidskundige analyse om tot een afwisselende taakverdeling tussen de collega’s te komen.
Wat betreft de opmerking van appellant dat bij het item ‘probleemoplossen’ (aspect 7.1) is vermeld dat in de functie problemen kunnen voorkomen en dat voor de oplossing naast de werkroutine soms ook enige inventiviteit is vereist, maar dat de problemen voornamelijk praktisch van aard blijven waarbij appellant zich heeft afgevraagd welke problemen van nietpraktische aard kunnen voorkomen, heeft de rechtbank de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft namelijk toegelicht dat de items ‘probleemoplossen’, ‘zelfstandige taakuitvoering’ en ‘opleidingsniveau’ onderling verbonden zijn en samen het functieniveau bepalen. Het opleidingsniveau van appellant is hoger dan dat van de geselecteerde functies, zodat het vereiste niveau van ‘probleemoplossen’ binnen zijn mogelijkheden ligt.
Produktiemedewerker industrie (SBC-code 111180)
Het standpunt van appellant dat deze functie voor hem ongeschikt is omdat daarin ook samenwerken is vereist, aangezien in de functiebeschrijving staat dat incidenteel het werk van collega’s wordt gecontroleerd, heeft de rechtbank verworpen. Volgens de rechtbank is in de functiebelasting geen kenmerkende belasting op samenwerken vermeld.
2.5.
De rechtbank heeft niet getwijfeld aan het arbeidskundig oordeel. De arbeidsdeskundige heeft inzichtelijk en navolgbaar gemotiveerd dat de functies voor appellant geschikt zijn. Met zijn beperkingen wordt appellant door de rechtbank in staat geacht de geselecteerde functies te vervullen.
2.6.
De rechtbank heeft geoordeeld dat nu pas in beroep een volledige arbeidskundige onderbouwing is gegeven voor het bestreden besluit, dit besluit niet deugdelijk gemotiveerd, zodat dit besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Omdat appellant hierdoor niet is benadeeld, heeft de rechtbank deze schending met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd.
De procedure in hoger beroep
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische beperkingen en dat de rechtbank ten onrechte niet ingegaan is op de beroepsgrond dat het Uwv zelf beleid vaststelt op grond waarvan minder snel beperkingen worden aangenomen in de FML op de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.7. Verder heeft hij naar voren gebracht dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest aangezien de verzekeringsarts in zijn rapport van 7 juli 2022 meldt dat appellant niet tijdens het onderzoek is gevallen, terwijl appellant wel is gevallen en door zijn zoon is opgevangen. Het vallen is door de verzekeringsarts niet in zijn overweging betrokken. Appellant heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Volgens het Uwv heeft appellant herhaald wat hij eerder heeft aangevoerd en daarop is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in hun rapporten gereageerd.
3.3.
Nadat de zaak ter zitting is behandeld en is geschorst, heeft het Uwv een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 maart 2024 ingestuurd. De arbeidsdeskundige heeft een CBBS-beoordeling per 1 juni 2019 uitgevoerd en de daarbij horende stukken ingestuurd, waar onder de Resultaten functiebeoordelingen. Hij heeft vier functies geselecteerd en op basis van de functies met de hoogste loonwaarde de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd vastgesteld op 19,37%. In reactie daarop heeft appellant aangevoerd dat de (in hoger beroep) geselecteerde functies vanwege samenwerken, hoog handelingstempo, controleren van werk van collega’s, uiten van persoonlijke mening en het niet gemotiveerd zijn van signaleringen niet voor appellant geschikt zijn. Daarop heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 2 mei 2024 gereageerd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 1 juni 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad heeft ter zitting met partijen besproken en vastgesteld dat de datum in geding (toename beperkingen) 1 juni 2019 is en niet 28 februari 2021.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Met het rapport van 19 mei 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd dat bij appellant geen sprake is van ernstige stoornis (bijvoorbeeld een psychose, een ernstige depressie of ernstige schade in de hersenen), waardoor geen aanleiding werd gevonden om beperkingen aan te nemen in de FML op de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.7. Niet gebleken is dat het Uwv zelf beleid vaststelt op grond waarvan minder snel beperkingen worden aangenomen in de FML op de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.7.
4.4.
Wat betreft de door appellant gestelde onzorgvuldigheid van het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 17 mei 2022 wordt verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 januari 2023 en 7 juli 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de ‘koorddansersgang’ een test is om specifieke balansproblemen op te sporen. Bij appellant was geen specifiek ziektebeeld bekend dat leidt tot balansproblemen met een gestoorde ‘koorddansersgang’ tot gevolg. Of appellant wel of niet gevallen zou zijn, als zijn zoon hem niet had ondersteund bij de ‘koorddansergang’, is niet doorslaggevend voor het wel of niet toekennen van meer beperkingen in de FML. De Raad ziet geen reden om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Er is daarom geen reden te oordelen dat het onderzoek onzorgvuldig was.
4.5.
Aangezien er geen twijfel is over de medische belastbaarheid van appellant is er geen reden om een deskundige te raadplegen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
4.6.
Het Uwv heeft de schatting in hoger beroep gebaseerd op de functies controleur metaalproducten (SBC-code 264150), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), wikkelaar (SBC-code 267053) en machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (SBC-code 264122), waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid (per 1 juni 2019) is vastgesteld op 19,37%.
4.7.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 21 maart 2024 en 2 mei 2024 onder verwijzing naar eerdere rapportages van arbeidsdeskundigen en de Resultaten functiebeoordeling van 21 maart 2024 onderbouwd en navolgbaar toegelicht dat en waarom de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn.
4.8.
Wat betreft de functie van controleur metaalproducten (SBC-code 264150) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor het punt van samenwerken verwezen naar het eerdere rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 juli 2022 waarin is aangegeven waarom deze functie geschikt is. Onder punt 2.9 wordt namelijk aangegeven dat het samenwerken bestaat uit overleg over de taakverdeling en dat vervolgens in een eigen afgebakende deeltaak wordt gewerkt. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat, anders dan appellant heeft betoogd, in deze functie geen sprake is van een hoog handelingstempo. Door de arbeidskundig analist is namelijk bij punt 1.9.8 niet aangegeven dat sprake is van een hoog handelingstempo. Dat geldt ook voor de functie van machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122). Ook de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) is niet ongeschikt voor appellant. Uit de functieomschrijving blijkt dat er werk van collega’s gecontroleerd wordt. Vervolgens wordt er aangegeven dat de fouten hersteld worden of de senior gewaarschuwd kan worden. Er wordt hier niet gevraagd om een persoonlijke mening over het werk van de gecontroleerde te geven. Fouten worden hersteld of de senior wordt ingeschakeld. Bij de functie van wikkelaar (SBCcode 267053) zijn de signaleringen inzichtelijk en navolgbaar toegelicht in het Resultaat functiebeoordeling van 21 maart 2024. Er bestaat geen aanleiding om aan de juistheid van de door de arbeidsdeskundigen gegeven toelichtingen van hun conclusies over de geschiktheid van de functies te twijfelen.

Conclusie en gevolgen

5. Omdat door het Uwv pas in hoger beroep een afdoende arbeidskundige motivering is gegeven, is sprake van een motiveringsgebrek als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ook als dit gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 2.267,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van een hoger beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, 0,5 punt voor de nadere reactie van 4 april 2024, waarde per punt van € 907,-). Daarnaast dient het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.267,50,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.