ECLI:NL:CRVB:2025:427
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv, die per 1 juni 2019 op minder dan 35% is vastgesteld. Appellant, die eerder 100% arbeidsongeschikt was, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische klachten onvoldoende zijn meegewogen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is, ondanks toegenomen beperkingen. De Raad volgt het oordeel van het Uwv dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van toegenomen lichamelijke beperkingen en dat de psychische klachten niet leiden tot een andere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeert dat het Uwv in hoger beroep een afdoende arbeidskundige motivering heeft gegeven, waardoor het motiveringsgebrek dat in eerste instantie bestond, niet leidt tot benadeling van appellant. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant.