ECLI:NL:CRVB:2025:426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
24/1421 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant wegens voldoende verdiencapaciteit en medische geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 23 juni 2023 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 11 maart 2022 ziek meldde met rugklachten, betwistte de beëindiging van zijn uitkering, stellende dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht heeft besloten de uitkering te beëindigen. De Raad stelt vast dat er voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing is voor de conclusie dat appellant meer dan 65% kan verdienen van zijn laatst verdiende loon. De geselecteerde functies zijn passend voor appellant en er is rekening gehouden met zijn fysieke belastbaarheid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft de door appellant ingebrachte informatie van de fysiotherapeut niet als voldoende overtuigend beschouwd om de medische beoordeling te weerleggen. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de beëindiging van de ZW-uitkering.

Uitspraak

24/1421 ZW
Datum uitspraak: 19 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 mei 2024, 23/10754 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 23 juni 2023 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.H. Vader, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak op een zitting van 13 februari 2025 aan de orde gesteld. Appellant is niet verschenen. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als brandwacht voor 32 uur per week. Op 11 maart 2022 heeft hij zich ziekgemeld met rugklachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een Eerstejaars ZWbeoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 mei 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 22 mei 2023 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 23 juni 2023 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 20 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen reden gezien om af te wijken van de FML van 15 mei 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de maatmangegevens gewijzigd en geconcludeerd dat er nog steeds sprake is van een verdienvermogen van meer dan 65% van het maatmaninkomen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gebleken dat de door appellant in bezwaar ingebrachte informatie van de fysiotherapeut in de beoordeling is meegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de verzekeringsarts aangegeven beperkingen voor staan, lopen en zitten in lijn met wat de verzekeringsarts tijdens het lichamelijk onderzoek heeft uitgevraagd en beoordeeld. De rechtbank heeft aan de informatie van de fysiotherapeut niet de waarde gehecht die appellant daaraan gehecht wil zien. Daarbij is overwogen dat een fysiotherapeut geen beperkingen vaststelt zoals een verzekeringsarts dat pleegt dat te doen. Appellant heeft de aanvullende gestelde beperkingen niet nader geobjectiveerd. De beroepsgronden van appellant hebben de rechtbank geen aanleiding gegeven om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank in de door appellant ingebrachte medische informatie van de fysiotherapeute aanleiding had moet zien anders te oordelen over de door het Uwv vastgestelde beperkingen. Juist de fysiotherapeute, tevens zijnde Caesar-therapeute, is specifiek deskundig op het gebied van lopen. Aan het oordeel van deze deskundige dient dan ook de door appellant voorgestane betekenis te worden gehecht.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.3.
De verzekeringsarts heeft op basis van de anamnese vastgesteld dat appellant niet langer dan ongeveer 15-20 minuten aaneen kan lopen. In rubriek 4 Dynamische handelingen bij beoordelingsitem 16 (lopen) heeft de verzekeringsarts de volgende beperking aangenomen: kan ongeveer een kwartier achtereen lopen. Toelichting: tot ca. 20 minuten aaneen. Verder heeft de verzekeringsarts, voor zover hier relevant, beperkingen opgenomen op het gebied van trillingsbelasting, buigen, duwen en trekken, tillen en dragen, trappenlopen, klimmen, zitten, staan en gebogen en/of getordeerd actief zijn. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanknopingspunten biedt voor een ander oordeel over de datum in geding 23 juni 2023. De in bezwaar ingebrachte ongedateerde brief van oefentherapeute B. Spierings bevat geen aanwijzingen dat de belastbaarheid van appellant op 23 juni 2023, zoals vastgesteld in de FML van 15 mei 2023, overschat is. Deze therapeut benoemt dat appellant 15 minuten kan lopen.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn. Daarbij wordt nog overwogen dat uit het Resultaat functiebeoordeling blijkt dat het functies betreffen met een fysiek lichte belasting, waarin de belastbaarheid van appellant wat betreft lopen niet wordt overschreden. In deze functies hoeft niet langer dan een minuut achtereen te worden gelopen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.K.F. Ouwehand