ECLI:NL:CRVB:2025:426
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant wegens voldoende verdiencapaciteit en medische geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 23 juni 2023 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 11 maart 2022 ziek meldde met rugklachten, betwistte de beëindiging van zijn uitkering, stellende dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht heeft besloten de uitkering te beëindigen. De Raad stelt vast dat er voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing is voor de conclusie dat appellant meer dan 65% kan verdienen van zijn laatst verdiende loon. De geselecteerde functies zijn passend voor appellant en er is rekening gehouden met zijn fysieke belastbaarheid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft de door appellant ingebrachte informatie van de fysiotherapeut niet als voldoende overtuigend beschouwd om de medische beoordeling te weerleggen. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de beëindiging van de ZW-uitkering.