In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellant, die op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen. Appellant ontving sinds 29 april 2019 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en had een nul-urencontract bij autogarage X. Na een anonieme melding over zwart werk, heeft het college een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden. Het college heeft de bijstand over december 2020 ingetrokken, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college bij de vaststelling van het fictief inkomen een te hoog uurloon heeft gehanteerd. De Raad stelt dat aansluiting moet worden gezocht bij het uurloon uit de arbeidsovereenkomst van appellant, dat € 10,50 bruto per uur bedraagt. De Raad oordeelt verder dat appellant recht heeft op schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de ten onrechte niet ontvangen bijstand. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en het college wordt opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het college de proceskosten van appellant vergoeden.