ECLI:NL:CRVB:2025:414

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
24/2752 PW-VV-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de voorzieningenrechter in hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening

Op 4 maart 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie van augustus 2024 en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter van de rechtbank verklaarde het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Hierop heeft verzoeker hoger beroep ingesteld. De voorzieningenrechter oordeelde dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat er geen beletselen zijn om onmiddellijk uitspraak te doen. De aangevallen uitspraak viel onder artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld. Verzoeker stelde dat er aanleiding was voor doorbreking van het appelverbod, maar de voorzieningenrechter vond geen feiten die dit rechtvaardigden. Daarom verklaarde de voorzieningenrechter zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep en het verzoek om voorlopige voorziening. Het betaalde griffierecht van € 276,- wordt aan verzoeker terugbetaald, maar er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

24/2752 PW-VV-PV en 24/2751 PW-PV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 oktober 2024, 24/6455 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 2 december 2024
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het dagelijks bestuur van Samenwerking Bevelanden (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 4 maart 2025
Zitting heeft: P.W. van Straalen
Griffier: B.F.C. Wiedenhof
Ter zitting zijn verschenen mr. M. Kaplan, advocaat, namens verzoeker en J.C.M. Sandoz en S. den Braber, namens het dagelijks bestuur.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart zich onbevoegd ter zake van de hoofdzaak;
  • verklaart zich onbevoegd ter zake van het verzoek om voorlopige voorziening;
  • bepaalt dat het betaalde griffierecht van in totaal € 276,- door de griffier van de Centrale Raad van Beroep aan verzoeker wordt terugbetaald.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie van augustus 2024. Verzoeker heeft tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank ingediend.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Op 2 december 2024 heeft hij een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat overigens ook geen sprake is van beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
De aangevallen uitspraak is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Awb. In artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb is bepaald dat daartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld.
Verzoeker heeft aangevoerd dat aanleiding bestaat voor doorbreking van het appelverbod. In dat kader heeft hij aangevoerd dat de voorzieningenrechter de hoorplicht heeft geschonden en dat hij geen eerlijk proces heeft gehad. Dat is het geval omdat geen zitting heeft plaatsgevonden en een inhoudelijk onjuist oordeel is gegeven.
Volgens vaste rechtspraak kan van een doorbreking van een wettelijk appelverbod slechts aanleiding zijn, als sprake is geweest van een evidente schending van de eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is.
De voorzieningenrechter is niet gebleken van feiten en omstandigheden die een doorbreking van het wettelijk appelverbod rechtvaardigen. Daarvan is geen sprake alleen omdat de rechtbank geen zitting heeft gehouden, of omdat appellant stelt dat een inhoudelijk onjuist oordeel is gegeven. De voorzieningenrechter is dan ook onbevoegd om van het door verzoeker ingestelde hoger beroep kennis te nemen. Hieruit volgt dat de voorzieningenrechter ook ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening niet bevoegd is. Aan een bespreking van de inhoudelijke gronden wordt om die reden niet toegekomen.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 138,- aan verzoeker wordt terugbetaald. Ook het griffierecht betaald in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening van € 138,- wordt terugbetaald.
Voor een vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B.F.C. Wiedenhof (getekend) P.W. van Straalen