ECLI:NL:CRVB:2025:412

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
24/610 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake studiefinanciering

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag behandeld. Appellant, woonachtig in Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin zijn bezwaar tegen de studieschuld niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank en oordeelt dat de e-mails die appellant in juli 2022 ontving over zijn studieschuld niet gericht waren op enig rechtsgevolg en daarom geen besluit vormen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt, waardoor de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het bestreden besluit in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/610 WSF
Datum uitspraak: 7 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 januari 2024, 23/3446 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Duitsland (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
SAMENVATTING
In deze uitspraak onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank. De minister heeft het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit blijft in stand.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 januari 2025. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Fazli.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten van belang.
1.1.
Appellant heeft studiefinanciering ontvangen. Hierdoor heeft hij een studieschuld opgebouwd. De aflosfase begon voor appellant op 1 januari 2005.
1.2.
Partijen hebben elkaar in juli 2022 diverse e-mails gestuurd over de studieschuld van appellant. In vervolg op deze correspondentie heeft appellant bij formulier van 14 juli 2022 een bezwaarschrift bij de minister ingediend.
1.3.
Bij besluit van 19 april 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaar van appellant niet is gericht tegen een voor bezwaar vatbaar besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
De standpunten van partijen in hoger beroep
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
3.2.
De minister heeft de Raad verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Hij doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe gronden naar voren gebracht of deugdelijke redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich grotendeels beperkt tot het herhalen van gronden die hij eerder heeft aangevoerd. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak goed uitgelegd waarom deze gronden niet slagen. De Raad is het met de overwegingen en het oordeel van de rechtbank eens en neemt deze daarom over. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
4.3.
De e-mails met informatie over de studieschuld van appellant die hij in juli 2022 ontving, zijn niet gericht op enig rechtsgevolg en volgens al lang geldende rechtspraak daarom geen besluit. Daartegen kan dus geen bezwaar worden gemaakt. Dat de minister verder pas na negen maanden heeft beslist op het bezwaarschrift van appellant kan, wat daarvan verder ook zij, in dit geding niet leiden tot een voor appellant gunstige beslissing.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Uit rubriek 4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd en dat het bestreden besluit in stand blijft.
5.2.
Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2025.
(getekend) Y. Sneevliet
De griffier is verhinderd te ondertekenen