ECLI:NL:CRVB:2025:391

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
23/3251 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herberekening aflossingscapaciteit terugbetaling AOW-toeslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugbetaling van AOW-toeslag door een betrokkene aan de Sociale verzekeringsbank (Svb). De betrokkene had een schuld aan de Svb vanwege onverschuldigd betaalde AIO-aanvulling en AOW-toeslag, die was ontstaan door het niet melden van inkomsten uit een persoonsgebonden budget. De Svb had een gewenningsregeling toegepast bij de herberekening van de aflossingscapaciteit, die leidde tot een lagere maandelijkse verrekening. De rechtbank Rotterdam had eerder het besluit van de Svb vernietigd, maar de Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit van 1 september 2022 een wijziging was van een eerder besluit. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de Svb slaagde, omdat het besluit van 1 september 2022 als een nieuw primair besluit moest worden aangemerkt en niet als een wijziging van het eerdere besluit. Hierdoor werd de maandelijkse verrekening vanaf mei 2022 vastgesteld op € 202,56, in plaats van de lagere bedragen die de rechtbank had bepaald. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 24 juni 2022 ongegrond.

Uitspraak

23/3251 AOW
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2023, 22/3682 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
SAMENVATTING
Betrokkene heeft een schuld aan de Svb ter zake van onverschuldigd betaalde AIO-aanvulling en toeslag op het AOW-pensioen. Tijdens de beroepsprocedure over de vastgestelde wijze van invordering vanaf mei 2022 heeft de Svb op grond van coulancebeleid bij een primair besluit per september 2022 een gewenningsregeling toegepast die leidde tot een lagere verrekening per maand. De rechtbank heeft dit besluit ten onrechte op grond van artikel 6:19 van de Awb bij het beroep betrokken.

PROCESVERLOOP

De Svb heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. L.A. Alderlieste, advocaat, een verweerschrift ingediend. De Svb heeft een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 november 2024. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz, mr. P.C.A. Buskens en R.W. Nicolaas. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Alderlieste.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Betrokkene ontvangt een AOW [1] -pensioen en heeft een schuld aan de Svb. De schuld is ontstaan als gevolg van herziening en terugvordering van een AIO [2] aanvulling en een toeslag op het AOW-pensioen, omdat betrokkene inkomsten uit een persoonsgebonden budget niet heeft gemeld. Betrokkene moet € 737,35 aan AIO-aanvulling en € 32.704,38 aan AOWtoeslag aan de Svb terugbetalen.
1.2.
Bij besluit van 30 juli 2020 is de aflossingscapaciteit van betrokkene vastgesteld op € 73,- per maand, welk bedrag maandelijks zal worden verrekend met zijn AOW-pensioen en AIOaanvulling. Het bezwaar daartegen is ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat na de inwerkingtreding van de Wvbvv [3] per 1 januari 2021 en na herberekening de aflossingscapaciteit van betrokkene € 194,14 bedraagt, maar dat de Svb uit coulance van het aflossingsbedrag van € 73,- blijft uitgaan.
1.3.
De daaropvolgende herberekening heeft plaatsgevonden bij besluit van 7 april 2022. Bij dat besluit is per mei 2022 de aflossingscapaciteit van betrokkene vastgesteld op € 202,56 per maand en is besloten dit bedrag maandelijks te verrekenen met het AOW-pensioen van betrokkene. Bij besluit van 24 juni 2022 (bestreden besluit 1) is het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
1.4.
Betrokkene heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Hangende het beroep heeft de Svb een nieuw besluit genomen. Bij besluit van 1 september 2022 (bestreden besluit 2) is beslist dat bij het bepalen van het bedrag van de verrekening per september 2022 een gewenningsregeling wordt toegepast. Van september 2022 tot september 2023 is het bedrag 50% (€ 101,28) van de volledige aflossingscapaciteit. Van september 2023 tot september 2024 is het 75% (€ 151,92) van de volledige aflossingscapaciteit en vanaf september 2024 het volledige bedrag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, omdat dat besluit is gewijzigd met het besluit van 1 september 2022. Het bestreden besluit 1 is vernietigd, voor zover daarbij de maandelijkse verrekening over de periode van mei 2022 tot en met augustus 2022 is bepaald op € 202,56. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en de maandelijkse verrekening over die periode vastgesteld op € 101,28. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de Svb in bestreden besluit 2 met ingang van september 2022 een gewenningsperiode heeft toegepast, maar dat deze gewenningsperiode al vanaf mei 2022 had moeten ingaan. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, uitgaande van het door betrokkene opgestelde kostenplaatje, niet is gebleken van een schrijnende situatie of een kennelijk onredelijk resultaat.
Het standpunt van partijen
3.1.
De Svb is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken. Betrokkene heeft gevraagd om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond heeft verklaard, op de grond dat bestreden besluit 1 is gewijzigd met het besluit van 1 september 2022. Hij doet dat aan de hand van wat de Svb in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
De Svb heeft aangevoerd dat het besluit van 1 september 2022 geen gewijzigd besluit is als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, [4] maar een nieuw primair besluit. Niet alleen de grondslag van het besluit van 1 september 2022 is anders dan die van bestreden besluit 1, maar ook de periode waarop het betrekking heeft. Het besluit van 1 september 2022 ziet op toepassing van de gewenningsregeling op het bedrag van de verrekening per september 2022. Bestreden besluit 1 daarentegen heeft betrekking op herberekening van het bedrag van de maandelijkse verrekening over mei 2022 tot en met 24 juni 2022 (de datum van dat besluit). Door de gegrondverklaring van het beroep wordt de Svb ten onrechte tegengeworpen dat hij, in het belang van betrokkene, bij een nieuw primair besluit van 1 september 2022 zo snel mogelijk nieuw begunstigend beleid heeft toegepast. De Svb kan zich daarom niet verenigen met de conclusie van de rechtbank dat het besluit van 1 september 2022 reeds impliceert dat het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond is.
4.2.
De Svb heeft terecht betoogd dat het besluit van 1 september 2022 geen nader besluit is als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Het besluit strekt niet tot intrekking, wijziging of vervanging van bestreden besluit 1. Dit betekent dat de rechtbank het besluit van 1 september 2022 ten onrechte bij de beoordeling in beroep heeft betrokken en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad motiveert dit als volgt.
4.3.
Of een besluit kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van 6:19 Awb, wordt bepaald door het antwoord op de vraag of het nieuwe besluit blijft binnen de grondslag en de reikwijdte van het oorspronkelijke besluit dan wel dezelfde aanvraag. [5]
4.4.
Ter zitting heeft de Svb over de gewenningsregeling het volgende toegelicht. De Svb heeft tijdens de beroepsprocedure nieuw invorderingsbeleid vastgesteld. Onderdeel van dit zogenaamde coulancebeleid is een gewenningsregeling, voor gevallen waarin de per 1 januari 2021 geldende wettelijke aflossingscapaciteit als gevolg van de nieuwe vereenvoudigde beslagvrije voet meer dan € 50,- per maand is gestegen, anders dan door een wijziging van het inkomen of leefsituatie. In die gevallen past de Svb een vóór 2020 verleend uitstel van betaling zodanig aan ten gunste van de schuldenaar, dat de verrekening gedurende de eerste 24 maanden op een lager bedrag wordt vastgesteld dan de wettelijke aflossingscapaciteit. Het eerste jaar wordt de verrekening vastgesteld op 50% van de volledige wettelijke aflossingscapaciteit, het tweede jaar op 75% van de volledige wettelijke aflossingscapaciteit en het laatste jaar op de volledige wettelijke aflossingscapaciteit. Dit coulancebeleid is op 20 juni 2022 door de Raad van bestuur van de Svb vastgesteld en wordt per 1 juni 2022 toegepast bij de eerstvolgende periodieke herberekening. De rechtmatigheid van dit (buitenwettelijke) beleid als zodanig is tussen partijen niet in geschil.
4.5.
In het geval van betrokkene betekent dit dat bij de eerste periodieke herberekening van de beslagvrije voet de maandelijkse verrekening met toepassing van het coulancebeleid 50% bedraagt van de volledige aflossingscapaciteit (€ 101,28). Omdat het primaire besluit is genomen in april 2022, voordat het coulancebeleid van toepassing was, zou een periodieke herberekening – en dus toepassing van het coulancebeleid – pas per mei 2023 aan de orde zijn. De Svb heeft toepassing van de gewenningsregeling in dit geval eerder laten ingaan, per september 2022, ten gunste van betrokkene.
4.6.
Het bestreden besluit is genomen nadat het nieuwe coulancebeleid is ingegaan. In deze zaak komt het bij de beantwoording van de vraag of het besluit van 1 september 2022 een besluit is in de zin van artikel 6:19 van de Awb, erop aan of de Svb bij de heroverweging in bezwaar van het besluit van 7 april 2022 het nieuwe beleid had moeten toepassen. De Raad is van oordeel dat de Svb dit niet hoefde te doen.
4.7.
Op de zitting is toegelicht dat de gewenningsregeling ambtshalve bij alle lopende terugvorderingen werd toegepast op het moment dat de periodieke herberekening van de aflossingscapaciteit aan de orde was. Het coulancebeleid wordt alleen toegepast bij een dergelijke herberekening. Dat betekent dat bij een heroverweging in bezwaar van een besluit van voor 1 juni 2022 de Svb het beleid nog niet toepast, ook al vindt die heroverweging zelf plaats na 1 juni 2022.
4.8.
Nu het besluit van 1 september 2022 een andere grondslag heeft dan bestreden besluit 1 en ziet op een andere periode, moet dit besluit worden aangemerkt als een primair besluit. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Ten onrechte is geoordeeld dat het beleid had moeten worden toegepast over de periode van mei 2022 tot en met augustus 2022 en ook is ten onrechte zelf in de zaak voorzien door de maandelijkse verrekening over die periode te bepalen op € 101,28.

Conclusie en gevolgen

4.9.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep tegen bestreden besluit 1 wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat het bedrag van de maandelijkse verrekening vanaf mei 2022 € 202,56 bedraagt.
5. Er bestaat geen aanleiding tot een vergoeding voor de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 24 juni 2022 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en E.E.V. Lenos en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) L.C. van Bentum

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Aanvullende inkomensvoorziening ouderen.
3.Wet vereenvoudiging beslagvrije voet.
4.Algemene wet bestuursrecht.