ECLI:NL:CRVB:2025:38
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft in het verleden meerdere aanvragen ingediend, maar het Uwv heeft deze steeds afgewezen op basis van het feit dat zij arbeidsvermogen heeft. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante aanvoert dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigen. De Raad oordeelt echter dat er geen nieuwe feiten zijn die de eerdere besluiten ondermijnen. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er geen aanleiding is om terug te komen op de besluiten van 2018 en 2021, en de Raad onderschrijft dit oordeel. De Raad concludeert dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt is verklaard binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.