ECLI:NL:CRVB:2025:38

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
24/873 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft in het verleden meerdere aanvragen ingediend, maar het Uwv heeft deze steeds afgewezen op basis van het feit dat zij arbeidsvermogen heeft. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante aanvoert dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigen. De Raad oordeelt echter dat er geen nieuwe feiten zijn die de eerdere besluiten ondermijnen. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er geen aanleiding is om terug te komen op de besluiten van 2018 en 2021, en de Raad onderschrijft dit oordeel. De Raad concludeert dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt is verklaard binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/873 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 februari 2024, 23/4774 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 januari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen omdat zij arbeidsvermogen heeft. Volgens appellante is onvoldoende rekening gehouden met haar klachten. De Raad volgt dit standpunt niet. Het Uwv heeft het verzoek van appellante op goede gronden afgewezen. Verder is niet gebleken dat appellante in de periode na haar achttiende verjaardag tot haar laatste aanvraag haar arbeidsvermogen duurzaam verloren heeft en zij om die reden alsnog recht heeft op een Wajong-uitkering.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 december 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. Booij, kantoorgenoot van mr. Velthorst, en een begeleidster van appellante. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2000, heeft met een door het Uwv op 29 mei 2018 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij heeft appellante vermeld dat zij beperkt is door klachten van moeheid door diverse aandoeningen Appellante heeft medische stukken bij haar aanvraag meegezonden die zien op onderzoeken in 2015 naar de herkomst van buikklachten, brieven van de neuroloog van 24 november 2016 en van de gynaecoloog van 14 maart 2017. Met een besluit van 17 augustus 2018 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat zij arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 7 januari 2021 heeft appellante opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, waarbij zij onder meer melding heeft gemaakt van depressieve klachten en PTSS. Verder stelt appellante dat zij lijdt aan autisme. Bij de aanvraag heeft appellante stukken ingediend, waaronder een rapport psychologisch onderzoek van mei/juni 2020. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv de aanvraag bij besluit van 22 april 2021 afgewezen. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellante per datum achttiende verjaardag en daarna beschikt over arbeidsvermogen en daarom niet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering voldoet. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 14 augustus 2022 heeft appellante voor de derde maal een aanvraag om uitkering op grond van de Wajong ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van de besluiten van 17 augustus 2018 en van 22 april 2021. Na onderzoek door een arts heeft het Uwv bij besluit van 26 september 2022 de aanvraag afgewezen omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die reden geven de eerdere besluitvorming te herzien.
1.4.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en nadere stukken van Rivas Wijkverpleging en een WMO-ondersteuningsplan overgelegd. Nadat het Uwv het bezwaar aanvankelijk bij besluit van 7 februari 2023 ongegrond had verklaard, bleek dat verzuimd was de nader ingebrachte stukken en aanvullende gronden van bezwaar mee te nemen in de beoordeling, om welke reden het besluit van 7 februari 2023 is ingetrokken. Bij rapport van 16 augustus 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ingebrachte stukken alsnog beoordeeld en te kennen gegeven dat deze de eerdere besluitvorming niet anders maken. Daartoe is overwogen dat hypersomnia geen diagnose is maar een medische term die de huisarts heeft gebruikt. De term verwijst naar een groep van slaapstoornissen. Omdat bij appellante al eerder OSAS was gesteld en meegewogen, heeft dit geen gevolgen voor de beoordeling. Bij besluit van 21 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die maken dat zou moeten worden teruggekomen van de eerdere besluiten. Zo heeft appellante in de nieuwe aanvraag geen nieuwe feiten en/of omstandigheden vermeld en evenmin bewijsstukken overgelegd waarin dergelijke nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden naar voren komen. De nieuwe aanvraag en informatie zien op problematiek die reeds bekend was en eerder bij de beoordeling was betrokken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat met chronische vermoeidheid en slaapproblemen voldoende rekening is gehouden en dat CVS en de slaapproblematiek (door appellante aangeduid als hypersomnia) dus ook geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Voor het oordeel dat de weigering om terug te komen van de eerdere besluitvorming evident onredelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding.
2.2.
Verder heeft de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd, dat niet binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag van appellante sprake is geweest van een toename van beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. Daarbij heeft het Uwv opgemerkt dat de beperkingen naar aanleiding van de in 2021 gestelde diagnose ASS in bezwaar per de achttiende verjaardag zijn aangenomen en meegewogen. Dit heeft niet geleid tot het kwijtraken van arbeidsvermogen. Ook in 2022 (binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag) had appellante op medische gronden arbeidsvermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben inzichtelijk toegelicht dat bij appellante niet binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag sprake is geweest van een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak als waarmee zij op haar achttiende verjaardag bekend was.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante handhaaft haar stelling dat sprake is van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden op grond waarvan moet worden teruggekomen van de eerdere besluitvorming.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Met de aanvraag van 14 augustus 2022 heeft appellante voor de derde maal een aanvraag voor een Wajong-uitkering gedaan. Het Uwv heeft die aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van de eerdere besluiten en ook om toepassing te geven aan de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid.
4.2.
De beroepsgrond van appellante dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden is een herhaling van hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen. De Raad voegt daaraan toe dat ook bij de beoordelingen in 2018 en 2021 al werd uitgegaan van de chronische moeheidsklachten, de slaapproblemen, het verstoorde dag- en nachtritme, de buikpijnklachten, de gynaecologische klachten (endometriose), nierklachten en de depressieve klachten van appellante. De in bezwaar ingezonden medische gegevens bevatten geen feiten of omstandigheden die aanleiding geven om de beoordeling in 2018 of 2021 voor onjuist te houden. Verder is er geen aanleiding voor de conclusie dat de weigering om voor het verleden terug te komen van de eerdere besluiten evident onredelijk is.
4.3.
Het Uwv heeft zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat er ook geen aanknopingspunt is voor het oordeel dat appellante in de periode na haar achttiende verjaardag ([geboortedatum] 2018) tot de datum van haar aanvraag van 14 augustus 2022 jonggehandicapte is geworden omdat zij haar arbeidsvermogen heeft verloren als gevolg van een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.S. Blok

Bijlage

Artikel 4:6 van de Awb luidt als volgt:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onder a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.