ECLI:NL:CRVB:2025:371

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
24/523 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante centraal, die door het Uwv per 18 januari 2023 is stopgezet omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 november 2022 correct is. De rechtbank heeft eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De argumenten van appellante, waaronder de noodzaak van een deskundige en de vermeende extra beperkingen, zijn niet voldoende onderbouwd. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante en dat er geen aanleiding is voor een urenbeperking. De uitspraak van de rechtbank blijft dan ook in stand, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

24/523 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 januari 2024, 23/1922 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 maart 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de WIA-uitkering terecht per 18 januari 2023 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. V.M.C. Verhaegen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van 29 april 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Appellante heeft een rapport van 13 september 2024 van Ergatis ingediend. Het Uwv heeft een rapport van 10 oktober 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Appellante heeft aanvullende gronden van beroep ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 februari 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verhaegen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C.M. Martens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verkoopmedewerker slagerij voor 38 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 15 maart 2021 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80-100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 1 oktober 2021 in aanmerking gebracht voor een WGAloonaanvullingsuitkering, waarbij appellante onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 november 2022. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 17 november 2022 (primair besluit) de WIA-uitkering van appellante met ingang van 18 januari 2023 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 30 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitgelegd waarom er geen aanleiding is om meer beperkingen of een verdergaande urenbeperking aan te nemen en dat de in beroep overgelegde medische informatie daartoe ook geen aanleiding geeft. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan de motiveringen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Daarom heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het benoemen van een deskundige. Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank tot slot geen grond gezien voor het oordeel dat de geduide functies voor appellante niet geschikt zijn.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante moet een verdergaande urenbeperking worden aangenomen. Vanwege energieverlies en snellere vermoeidheid door vitamine- en ijzerdeficiënties na een gastric bypass operatie neemt appellante dagelijks rust en heeft zij recuperatietijd nodig. Ook de psychische problemen duren voort, waarvoor een preventieve urenbeperking is geïndiceerd. De aandoeningen epilepsie, rugklachten, lage bloedsuikers, vitaminetekort en psychische kwetsbaarheid zijn chronische aandoeningen. Zonder appellante fysiek te hebben gezien, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de algehele conditie van appellante is verbeterd, terwijl de klachten van appellante juist zijn toegenomen sinds de beoordeling op 4 oktober 2021. De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek tot het benoemen van een deskundige afgewezen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante in hoger beroep een rapport van 13 september 2024 van Ergatis in het geding gebracht. Het onderzoek dat hieraan ten grondslag ligt, heeft zich volgens appellante vooral gericht op de beperkingen aangaande de inzetbaarheid van de rechterhand. Er werd een gericht fysiek belastbaarheidsonderzoek uitgevoerd, waaruit naar voren komt dat aanvullende beperkingen voor de belastbaarheid van de rechterhand naar voren zijn gekomen. De verdergaande beperkingen in hand- en vingergebruik in combinatie met de verdergaande urenbeperking maken dat alle geselecteerde functies voor appellante ongeschikt zijn.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft – onder verwijzing naar de rapporten van 29 april 2024 en 10 oktober 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep – verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn is essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, zoals neergelegd in de FML van 10 november 2022, inzichtelijk heeft gemotiveerd. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven.
4.3.
Het door appellante in hoger beroep overgelegde rapport van 13 september 2024 van Ergatis leidt niet tot een ander oordeel. Uit dit rapport volgt dat appellante in augustus 2024 is onderzocht door een neuroloog, een psycholoog en een bewegingswetenschapper, op basis waarvan is geconcludeerd dat extra beperkingen in de FML zijn aangewezen in de rubrieken 2.4 schrijven, 4.3 hand- en vingergebruik, 4.4 werken met toetsenbord en muis en 4.6 schroefbewegingen met hand en arm. In het rapport van 10 oktober 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep helder en overtuigend gemotiveerd dat hieruit naar voren komt dat geen andere afwijkingen zijn geobjectiveerd dan die al bekend zijn en dat de door appellante geclaimde en ervaren ernstigere beperkingen niet medisch zijn verklaard of onderbouwd. Uit het rapport van Ergatis volgt dat de neuroloog bij onderzoek geen neurologische afwijkingen heeft gevonden. De psycholoog heeft geconcludeerd dat sprake is van handelingen die worden geleid door klachten. De bewegingswetenschapper heeft bij gebruik van de rechterduim het ontstaan van een hypertonie van de rechterduimmuis gevonden en geconstateerd dat de bewegingen in de rug en knieën minder zijn. Een lichte afname in kracht is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter onvoldoende onderbouwing voor de geclaimde forse beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiermee voldoende gemotiveerd waarom in het rapport van Ergatis geen aanleiding wordt gezien voor het aannemen van extra beperkingen in de FML van 10 november 2022.
4.4.
De beroepsgrond van appellante, dat het Uwv pas in hoger beroep ingaat op de urenbeperking, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bezwaarfase, in het rapport van 19 april 2024, al zeer uitgebreid gemotiveerd waarom er onvoldoende reden is om een verdergaande urenbeperking aan te nemen. Op grond van artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn benutbare mogelijkheden niet aanwezig indien betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of instelling, bedlegerig is, voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is, of als de betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband als ook in zijn sociale contacten niet dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is. Een dergelijke situatie doet zich bij appellante niet voor. Op grond van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid kan in een drietal situaties een urenbeperking worden overwogen, te weten preventief, op basis van beschikbaarheid en energetisch. Bij appellante is geen sprake van een ziekte die meebrengt dat aan appellante preventief grenzen moeten worden gesteld om overbelasting te voorkomen. Ook is geen sprake van een verminderde beschikbaarheid door een behandeling. Bij appellante is verder geen sprake van een aandoening die gepaard gaat met een tekort aan energie, een te groot energieverbruik door bijvoorbeeld een verhoogde stofwisseling of overmatige activatie en niet is gebleken dat bij appellante sprake van een slaapstoornis of andere aandoening met een vertraagde hersteltijd. Samengevat is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de algehele medische conditie van appellante verbeterd ten opzichte van de voorgaande beoordeling. Omdat het evenwicht nog wat kwetsbaar lijkt te zijn, heeft de primaire verzekeringsarts gekozen voor een kleine uitbreiding van de belastbaarheid, overeenkomend met de door appellante zelf geclaimde benodigde recuperatietijd per dag. In het rapport van 10 oktober 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hieraan toegevoegd dat een dagverhaal niet doorslaggevend is voor de aanname van een urenbeperking. Wel doorslaggevend is een medische aandoening die noodzakelijke bedrust overdag, naast de nachtelijke bedrust, onderbouwt. Pas als daarvan sprake is, is er reden voor het uitvragen van een dagverhaal. Uit de onderzoeken door de neuroloog, psycholoog en gedragswetenschapper komen geen medische aandoeningen naar voren die een indicatie zouden kunnen geven voor een urenbeperking of een nog verdergaande urenbeperking dan die al is aangenomen. In de FML is een urenbeperking opgenomen waarmee appellante ook zonder een medische onderbouwing toch extra bedrust in acht kan nemen. De Raad kan deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Dat appellante naar eigen zeggen is gediagnosticeerd met fibromyalgie, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel aangezien een medische onderbouwing van deze stelling ontbreekt.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om toekenning van schadevergoeding afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Kovac