ECLI:NL:CRVB:2025:370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
24/1236 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van Wajong-aanvraag; geen nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerder besluit van 24 februari 2014, waarin de Wajong-aanvraag van appellant werd afgewezen. Appellant, geboren in 1995, had in 2013 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat hij in staat was om 100% of meer van het minimumloon te verdienen. In 2021 diende appellant opnieuw een aanvraag in, maar het Uwv oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de eerdere afwijzing te herzien. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 5 februari 2025. Appellant was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een jurist. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De verzekeringsartsen hadden voldoende gemotiveerd dat de situatie van appellant in 2014 al bekend was en dat er geen nieuwe gezichtspunten waren die de beoordeling konden veranderen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om terug te komen op het eerdere besluit. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/1236 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 april 2024, 23/1353 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 maart 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 24 februari 2014, waarin het Uwv heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.H.E. Wanrooij, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 februari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wanrooij. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.H. Jansen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1995, heeft met een door het Uwv op 12 december 2013 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Daarbij is vermeld dat appellant concentratieproblemen heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant 100% of meer van het minimumloon kan verdienen. Met een besluit van 24 februari 2014 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen omdat appellant niet voldoet aan de voorwaarde dat hij 52 weken aaneengesloten minder dan 75% van het minimum(jeugd)loon kan verdienen.
1.2.
Appellant heeft met een formulier van 21 december 2021 opnieuw een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wajong. Deze aanvraag is door het Uwv ontvangen op 26 januari 2022. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de beoordeling van 2014 te herzien. Met een besluit van 12 oktober 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.3.
Bij besluit van 22 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag, waarin is toegelicht dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding geven terug te komen van het besluit van 24 februari 2014. Ook is geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant, zoals hij ook ter zitting heeft bevestigd, met zijn aanvraag heeft beoogd dat het Uwv voor het verleden terugkomt van het eerdere besluit van 24 februari 2014. De rechtbank heeft de motivering van de verzekeringsartsen gevolgd. Appellant heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben voldoende adequaat gemotiveerd dat er geen aanleiding is om terug te komen van de eerdere afwijzing van de Wajong-uitkering in 2014. Daarbij is van belang dat in 2014 al werd uitgegaan van het bestaan van een verstandelijke beperking. Ook zijn er volgens de verzekeringsartsen geen nieuwe gezichtspunten van de problematiek van appellant. Uit de door appellant overgelegde stukken blijkt dat hij niet afhankelijk is voor wat betreft algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Appellant kan ook zelfstandig zijn geldzaken regelen. Dit betekent dat het Uwv heeft mogen weigeren om terug te komen van het eerdere besluit van 24 februari 2014. In wat appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen heeft de rechtbank afgeleid dat de klachten van appellant zijn betrokken in de eerdere besluitvorming. Het Uwv heeft daarmee terecht geweigerd appellant een Wajonguitkering toe te kennen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat het medisch onderzoek in 2014 onzorgvuldig is geweest. Er is daarnaast wel sprake van een nieuw feit. Het Pro Persona-onderzoek uit 2015 had moeten leiden tot nader onderzoek, omdat door dit rapport twijfel is gerezen over de medische beoordeling uit 2014. De kans op ADHD bij appellant blijft namelijk wel aanwezig. Uit het rapport van de reclassering blijkt verder dat appellant een IQ heeft van 61, dat hij een hoog verzuim had op school en dat hij vaak te laat op school kwam. Ook hier had de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader onderzoek naar moeten doen. Appellant heeft concentratieproblemen en heeft nimmer echt gewerkt. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
3.2.
Tot slot is volgens appellant sprake van een schending van de artikelen 9 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, artikel 25 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, de artikelen 13 en 30 van het Europees Sociaal Handvest en artikel 20 van de Grondwet.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
In geschil is of het Uwv terecht heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 24 februari 2014, waarin het Uwv de Wajong-aanvraag van appellant heeft afgewezen. In het bijzonder gaat het om de vraag of sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van de eerdere afwijzing.
4.4.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat aanleiding bestaat om terug te komen van de eerdere afwijzing van 24 februari 2014, omdat sprake zou zijn van nieuwe feiten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat bij de Wajongbeoordeling in 2014 al bekend was dat appellant een verstandelijke beperking had en dat er begeleiding vanuit de reclassering had plaatsgevonden. Uit de in de primaire fase opgevraagde informatie van de huisarts en van Pro Persona, waar appellant in 2015 is onderzocht, kwamen geen nieuwe gezichtspunten over de problematiek van appellant naar voren. In bezwaar zijn een rapport van Pro Persona uit 2021 en een rapport van de jeugdreclassering ingebracht. Ook deze gegevens geven geen ander beeld van de problematiek van appellant. In de gegevens van Pro Persona wordt aangegeven dat verder onderzoek naar ADHD niet geïndiceerd is en dat de klachten van appellant mogelijk te verklaren zijn vanuit een verlaagde intelligentie. Een IQ van 61, zoals vermeld in het rapport van de reclassering, is passend bij een lichte verstandelijke beperking. Deze gegevens werpen geen ander licht op de in 2014 in kaart gebrachte belastbaarheid. Het vastgestelde IQ is ook passend bij iemand die praktijkonderwijs volgt, onderwijs dat gericht is op deelname aan de arbeidsmarkt. Dat appellant een verhoog verzuim op school kende, wil niet zeggen dat appellant niet zou kunnen werken. Hierin kunnen andere factoren een rol spelen. In het verslag van de reclassering uit 2013 wordt ook aangegeven dat appellant vorig jaar vaak te laat was, maar dat het dit jaar beter is. Verder blijkt uit de gegevens van Pro Persona dat appellant van mening is geen begeleiding nodig te hebben. Hij blijkt ADL-onafhankelijk te zijn en zelfstandig zijn geldzaken te regelen. Hij doet wat dingen in het huishouden en gaat er alleen op uit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan hierin worden gevolgd. Het ter zitting in hoger beroep aangehaalde krantenartikel, waarin is beschreven dat het Uwv vanaf 2017 fouten heeft gemaakt bij onder meer Wajong-beoordelingen, leidt niet tot een ander oordeel. Dit algemene artikel zegt immers niets over de specifieke situatie van appellant, die al voor het eerst in 2014 is beoordeeld.
4.5.
De grond van appellant dat het bestreden besluit evident onredelijk is, slaagt evenmin. Appellant heeft niet nader onderbouwd en ook is niet gebleken dat het besluit van 24 februari 2014 onmiskenbaar onjuist is. De stelling dat het medisch onderzoek dat daaraan ten grondslag heeft gelegen onzorgvuldig is geweest, is evenmin onderbouwd.
4.6.
De grond dat de afwijzing van de Wajong-uitkering strijdig is met de onder 3.2 genoemde bepalingen slaagt evenmin, nu met de enkele verwijzing naar die bepalingen is volstaan en deze grond niet is onderbouwd.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat geen aanleiding bestond om terug te komen van het besluit van 24 februari 2014, waarin het Uwv de eerste Wajong-aanvraag van appellant heeft afgewezen. Het Uwv heeft de op 12 december 2021 gedateerde aanvraag dan ook terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) C.M. Snellenberg