ECLI:NL:CRVB:2025:361
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die voor het laatst als kleermaker/magazijnmedewerker werkte, heeft zich op 16 augustus 2020 ziekgemeld na een ongeval. Het Uwv heeft zijn ZW-uitkering per 18 juli 2022 beëindigd, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te kunnen verdienen. Appellant is het hier niet mee eens en stelt dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat is om passende functies te vervullen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft besloten tot beëindiging van de ZW-uitkering. De Raad oordeelt dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslagen zijn voor de beslissing van het Uwv. De Raad volgt de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige en ziet geen reden om aan de juistheid van hun beoordelingen te twijfelen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond.