ECLI:NL:CRVB:2025:361

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
24/1015 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die voor het laatst als kleermaker/magazijnmedewerker werkte, heeft zich op 16 augustus 2020 ziekgemeld na een ongeval. Het Uwv heeft zijn ZW-uitkering per 18 juli 2022 beëindigd, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te kunnen verdienen. Appellant is het hier niet mee eens en stelt dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat is om passende functies te vervullen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft besloten tot beëindiging van de ZW-uitkering. De Raad oordeelt dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslagen zijn voor de beslissing van het Uwv. De Raad volgt de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige en ziet geen reden om aan de juistheid van hun beoordelingen te twijfelen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond.

Uitspraak

24/1015 ZW
Datum uitspraak: 19 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 maart 2024, 23/653 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 18 juli 2022 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 januari 2025. Voor appellant is mr. Aslan verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als kleermaker/magazijnmedewerker voor gemiddeld 32 uur per week. Op 16 augustus 2020 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten na een ongeval. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 mei 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 17 juni 2022 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 18 juli 2022 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 20 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – samengevat weergegeven – overwogen dat wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld had van de medische situatie van appellant en meer beperkingen had moeten aannemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat zowel met de voetklachten als de nekklachten in voldoende mate rekening is gehouden in de FML. Zij heeft toegelicht dat de ingebrachte informatie van de huisarts en het eigen uitgevoerde onderzoek geen aanleiding geven om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd ook geen reden gezien om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over de geschiktheid van de geselecteerde functies.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat in verband met de klachten aan zijn beide voeten beperkingen hadden moeten worden aangenomen op de beoordelingspunten lopen en staan. Al tijdens het spreekuur met de primaire arts heeft hij gezegd dat hij niet meer dan 100 meter achtereen kan lopen en maximaal 10 minuten aaneengesloten kan staan. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gewezen op de eerder ingediende informatie van zijn behandelaren, waaruit blijkt dat aan de linkervoet tendinose van de tibialis posterior pees is vastgesteld en in de rechtervoet sprake is van artrose. Ook de nekklachten, met uitstraling naar de linkerarm, hadden volgens appellant tot verdergaande beperkingen moeten leiden. Uit een MRI-scan is gebleken dat de pijn in de linkerarm het gevolg is van een afwijking in de nek. De pijnklachten zijn hiermee geobjectiveerd. Wat betreft de door het Uwv geselecteerde functies heeft appellant erop gewezen dat in de functie wikkelaar (SBC-code 267053) tot 210 keer per uur hoofdbewegingen moeten worden gemaakt. Hij is van mening dat hiermee zijn belastbaarheid wordt overschreden. Tot slot heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij de Engelse taal onvoldoende beheerst om de interne opleiding te kunnen volgen die is vereist voor de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180).
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Net als de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.2.1.
Uit het rapport van de arts van het Uwv van 25 mei 2022 blijkt dat hij op de hoogte was van de bij appellant bestaande klachten aan zowel zijn rechter- als linkervoet. Hiervoor zijn ook diverse beperkingen aangenomen in de FML in de rubrieken 3, 4 en 5. Tijdens de beroepsprocedure bij de rechtbank heeft appellant brieven ingediend van een orthopedisch chirurg waaruit blijkt dat aan de rechtervoet sprake is van post-traumatische artrose van het OSG. Links lijkt het beeld het meest passend bij een tendinose van de tibialis posterior pees. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 26 april 2023, 30 november 2023 en 16 januari 2024 op deze brieven gereageerd en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de vastgestelde beperkingen aan te scherpen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er onder andere op gewezen dat uit de informatie van de orthopedisch chirurg blijkt dat een botscan geen afwijkingen liet zien aan de linkervoet en dat bij lichamelijk onderzoek slechts een lichte standsafwijking is gevonden, die er altijd al is geweest en in principe geen beperkingen geeft. Zij heeft toegelicht dat tendinose tibialis posterior een beschrijvende diagnose (peesklachten) is en niet betekent dat er zwaardere beperkingen zijn. De medische beelden zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet van dien aard dat er schade ontstaat als appellant verder dan 100 meter zou lopen of meer dan 10 minuten aaneengesloten zou staan. De Raad ziet geen reden om de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin niet te volgen.
4.2.2.
Ook de klachten aan de nek, met uitstralende pijnklachten en tintelingen in de linkerarm, waren bekend bij de (verzekerings)artsen van het Uwv. De primaire arts heeft in zijn rapport toegelicht dat hij vanwege deze klachten slechts minimale beperkingen heeft aangenomen omdat bij het lichamelijk onderzoek geen afwijkingen werden gevonden van de armen of de nek, behoudens minimale drukpijn van de nek en het achterhoofd. De klachten zijn klinisch meer passend bij myalgene hoofd- en nekpijn of eventueel een herstellende cervicale hernia die nog minimaal aanwezig is. Daarnaast heeft hij van belang geacht dat appellant alleen zo nodig een beetje paracetamol gebruikt. In beroep heeft appellant een brief van een verpleegkundig specialist van 22 februari 2023 en een brief van een anesthesioloogpijnspecialist van 23 februari 2023 overgelegd. In de brief van de verpleegkundig specialist zijn de uitkomsten beschreven van een MRI-scan die op 30 juni 2021 is gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in de rapporten van 30 november 2023 en 16 januari 2024 op deze brieven ingegaan. Zij heeft toegelicht dat met de omschreven klachten al rekening is gehouden en dat, anders dan destijds door appellant werd gesteld, uit de MRI-scan niet blijkt dat sprake is van een HNP. Een compressie van wortel C7 is niet uitgesloten en zou de oorzaak kunnen zijn van de nekklachten met uitstralende pijn. In het rapport van de primaire arts is echter rekening gehouden met een HNP en is onder andere een beperking aangenomen voor het hoofd in een bepaalde stand houden, hoewel bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen werden gevonden. Een HNP is ook geen statisch geheel en in de loop der tijd kan deze verdwijnen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om de eerder vastgestelde beperkingen te wijzigen. De Raad kan dit volgen. Het enkele feit dat een (mogelijke) oorzaak voor de klachten is gevonden, betekent niet zonder meer dat verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft ook geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor hem niet geschikt zijn.
4.3.1.
In het Resultaat functiebeoordeling is bij de functie wikkelaar (SBC-code 267053) een signalering opgenomen bij beoordelingspunt 4.15 (hoofdbewegingen). De arbeidsdeskundige heeft er in de motivering bij deze signalering op gewezen dat in de FML geen beperking is opgenomen op dit aspect. Dit betekent in ieder geval dat anteflexie en retroflexie ongehinderd mogelijk zijn tot 45 graden, rotatie ongehinderd mogelijk is tot 60 graden beiderzijds en lateroflexie ongehinderd mogelijk is tot 45 graden beiderzijds. In de functie komt rotatie voor tot 150 maal ongeveer 45 graden en anteflexie 60 maal ongeveer 30 graden. De arts heeft geen limiet aangegeven. Gelet op de hogere frequentie in combinatie met het geringere aantal graden van bewegen maakt dit de functie niet ongeschikt voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de signalering besproken met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zij heeft bevestigd dat appellant niet beperkt is ten aanzien van rotatie en anteflexie van het hoofd en dat de belastbaarheid van appellant op het beoordelingspunt hoofdbewegingen maken in de functie wikkelaar niet worden overschreden. De Raad ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
4.3.2.
Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt dat om de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) te kunnen vervullen men in staat moet zijn tot het volgen van een interne opleiding voor een soldeercertificaat. Het betreft een vakgerichte opleiding van 4 dagen in het Engels (Engelse vaktaal/terminologie zoals die ook op de werkvloer voorkomt). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 7 december 2022 en 10 mei 2023 – onder verwijzing naar aanvullende informatie van de arbeidskundig analist – toegelicht dat de cursisten voorafgaand aan de cursus al een tijdje hebben meegelopen op de werkvloer en worden verondersteld bekend te zijn met de gebruikte Engelse terminologie/vakjargon over het werken met printplaten. Gedurende de lessen wordt, naar behoefte van de cursist, zowel in het Nederlands als in het Engels uitleg gegeven. De opleider beheerst beide talen. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep erop gewezen dat appellant in VMBO detailhandel in ieder geval vier jaar lang gedurende minimaal twee uur per week Engels onderwijs heeft gevolgd. De Raad kan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgen in zijn conclusie dat appellant daarom in staat moet worden geacht om de interne opleiding voor een soldeercertificaat te kunnen volgen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025.
(getekend) C. Karman
(getekend) A.K.F. Ouwehand

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.