ECLI:NL:CRVB:2025:360

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
24/323 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid met voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 18 februari 2020 ziekmeldde, stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld. Het Uwv had vastgesteld dat appellant 31,22% arbeidsongeschikt was en weigerde hem daarom de uitkering, aangezien de drempel voor toekenning op 35% ligt. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

Tijdens de zitting op 8 januari 2025 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. Gümüs, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. J.C. Beek. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de medische en arbeidskundige rapporten die aan het besluit van het Uwv ten grondslag lagen. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant heeft geen nieuwe medische stukken overgelegd die zijn standpunt onderbouwen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen. De beslissing houdt in dat de weigering in stand blijft en dat appellant geen proceskostenvergoeding ontvangt, aangezien het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/323 WIA
Datum uitspraak: 19 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2024, 23/2429 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 15 februari 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 januari 2025. Appellant is verschenen, samen met zijn begeleider [naam begeleider] en bijgestaan door mr. Gümüs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als steigerbouwer voor 40 uur per week. Op 18 februari 2020 heeft hij zich ziekgemeld met gezondheidsklachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts van het Uwv en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 mei 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 31,22%. Het Uwv heeft bij besluit van 6 juli 2022 geweigerd aan appellant met ingang van 15 februari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 2 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier relevant, als volgt overwogen dat er geen is reden om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig of onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant of dat er per de datum in geding meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Appellant heeft ook geen stukken overgelegd die aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben doen twijfelen. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn betoog dat op willekeurige wijze is aangenomen dat zijn medische situatie op lange termijn zal verbeteren. In het rapport van 30 mei 2022 heeft de arts geconcludeerd dat verbetering mogelijk is als appellant gemotiveerd en geactiveerd wordt, waarbij het oppakken van alledaagse handelingen één van de eerste dingen is die hij zelf in de hand heeft. Ook dient appellant meer te gaan bewegen en kan een multidisciplinair revalidatietraject effectief zijn om zowel de fysieke als de mentale klachten te behandelen.
2.2.
De rechtbank heeft appellant ook niet gevolgd in zijn stelling dat hij door zijn klachten ADL-afhankelijk is en niet in staat is om voor lange duur dezelfde houding aan te nemen. Er is geen sprake van specifieke pathologie aan het bewegingsapparaat op basis waarvan meer specifieke beperkingen in statisch of dynamische belastbaarheid zijn aangewezen, noch blijkt dit uit medische informatie van behandelaren. Met betrekking tot de door appellant gewenste urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat hier geen aanleiding toe is, omdat geen sprake is van een stoornis in de energiehuishouding, geen structureel verminderde beschikbaarheid door de fysiotherapie of een preventieve noodzaak.
2.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen reden gezien om de geschiktheid van de geselecteerde functies in twijfel te trekken.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft zijn standpunt herhaald dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn fysieke en psychische klachten en dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Appellant is ADLafhankelijk en acht zichzelf volledig arbeidsongeschikt, Hij is ook niet in staat de geselecteerde functies uit te oefenen. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat zijn sociale problematiek op de datum in geding, waaronder het feit dat hij enige tijd dakloos was, meegewogen moet worden in de beoordeling.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen op de FML van 27 mei 2022. Op deze FML zijn vele beperkingen aangenomen, zowel voor de psychische belastbaarheid als de fysieke belastbaarheid van appellant. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen volgt dat aan alle klachten, aandoeningen, behandelingen, medicatie en sociale omstandigheden aandacht is besteed. Appellant heeft geen medische stukken ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S. Pouw