ECLI:NL:CRVB:2025:358
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en aanvraagdatum
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1975, heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat zij over arbeidsvermogen beschikt. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van een besluit van 6 juli 2022, dat door appellante werd bestreden. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 12 maart 2025. Tijdens de zitting op 18 december 2024 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, en het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante op haar achttiende verjaardag en tijdens haar studie arbeidsvermogen had, ondanks haar psychische en fysieke klachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd hadden dat appellante in staat was om ten minste vier uur per dag te werken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen af. De beslissing houdt in dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.