ECLI:NL:CRVB:2025:358

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
24/993 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en aanvraagdatum

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1975, heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat zij over arbeidsvermogen beschikt. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van een besluit van 6 juli 2022, dat door appellante werd bestreden. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 12 maart 2025. Tijdens de zitting op 18 december 2024 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, en het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante op haar achttiende verjaardag en tijdens haar studie arbeidsvermogen had, ondanks haar psychische en fysieke klachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd hadden dat appellante in staat was om ten minste vier uur per dag te werken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen af. De beslissing houdt in dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/993 WAJONG
Datum uitspraak: 12 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
12 maart 2024, 23/1753 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.A.J. van Putten, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 december 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Putten en haar moeder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1975, heeft met een door het Uwv op 9 maart 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 6 juli 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 7 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vooropgesteld dat moet worden beoordeeld of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante op haar achttiende verjaardag en tijdens de studieperiode arbeidsvermogen heeft.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd heeft onderbouwd waarom appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is en ten minste een uur aaneengesloten kan werken zonder een wezenlijke onderbreking van het productieproces.
2.1.1.
De arts van het Uwv heeft de door appellante overgelegde medische informatie van de
huisarts, de GGZ, het psychologisch onderzoek, het ondersteuningsplan van de gemeente en
van Mentaal Beter bij de beoordeling betrokken. Uit het medisch rapport van 24 januari 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat appellante bekend is met fybromyalgie, trigeminus neuralgie, tinnitus, chronisch lymfoedeem, depressie en persoonlijkheidsproblematiek. Appellante heeft vanaf jonge leeftijd wisselende psychologische trajecten gevolgd, meestal gericht op het omgaan met haar angsten (faalangst en sociale angst). In 2012 is zij behandeld, waarbij de diagnoses paniekstoornis zonder agorafobie met een gemengd angstige depressieve stemming (aanpassingsstoornis), persoonlijkheidsstoornis NAO werd gesteld. In 2019/2020 is de diagnose ASS gesteld. Volgens de verzekeringsartsen is bij appellante sprake van stoornissen betreffende de globale psychosociale functies, energie en driften, temperament en persoonlijkheid en de stemming. Als diagnoses worden ASS en angstige vermijdende persoonlijkheid aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat weliswaar bij appellante op haar achttienjarige leeftijd en tijdens de studie sprake was van stoornissen van de mentale functies, maar dat zij toen wel beschikte over arbeidsvermogen gelet op haar onderwijsprestaties. Appellante heeft haar VWO-diploma behaald en deed in 1994 een universitaire studie die zij in 2004 heeft afgerond. Daarnaast heeft appellante ook een arbeidsverleden. Zij heeft tien jaar als inpakker in een magazijn gewerkt en tien jaar in een supermarkt. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan appellante ten minste een uur aaneengesloten werken en is zij ten minste vier uur per dag belastbaar.
2.1.2.
Naar aanleiding van de door appellante in beroep ingebrachte medische stukken heeft
de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aanvullend rapport van 11 oktober 2023 gereageerd dat de aanwezigheid van ASS op/rond het achttiende jaar van appellante bekend is en dat de ingebrachte informatie niet leidt tot een andere beoordeling over het arbeidsvermogen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 januari 2023 is gebleken dat hij onder ogen heeft gehad dat appellante vanwege haar beperkingen het moeilijk heeft gehad tijdens haar studie en dat zij forse vertraging opliep, maar zij uiteindelijk stage heeft gelopen en haar universitaire studie in 2004 afgerond. Dat appellante een negatieve invloed van ASS op haar functioneren tijdens de studie heeft ervaren, maakt niet dat zij niet in staat zou zijn om vier uur per dag te functioneren en niet ten minste een uur aaneengesloten kan werken.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat uit het rapport van 25 januari 2023 van de
arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gebleken waarom appellante een taak kon uitvoeren in een arbeidsorganisatie en over basale werknemersvaardigheden beschikte.
2.2.1.
In voornoemd rapport heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellante de voorbeeldtaak ‘Handmatig afwassen’ kan uitvoeren. Deze taak is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geschikt, omdat het gaat om enkelvoudige werkzaamheden waarin sprake is van een duidelijke structuur. In een dierenpension wordt voornamelijk gewerkt met vaste collega’s (geen uitzendkrachten). Appellante kan zich richten op haar eigen taken zonder intensieve samenwerking met anderen. Er is verder geen sprake van deadlines, druk, grote verantwoordelijkheden, verstoringen en onverwachte onderbrekingen/veranderingen. Als extra voorbeeldtaak heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het ‘Plaatsen van onderdelen op een printplaat’ geselecteerd, waarbij sprake is van dezelfde omstandigheden als hiervoor geschetst. Er wordt voornamelijk gewerkt in de nabijheid van collega’s, maar de medewerker werkt vrij solistisch aan de eigen deeltaak. Bij zijn beoordeling heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kenbaar rekening gehouden met de beperkingen die de verzekeringsartsen hebben aangenomen op het gebied van werk, communicatie en tussenmenselijke interacties en relaties. De rechtbank kan daarom volgen dat de geselecteerde taken geschikt zijn voor appellante.
2.2.2.
Daarnaast heeft de rechtbank de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en
beroep kunnen volgen dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt. Daarvoor is nodig dat een werknemer de instructies van een werkgever kan begrijpen, uitvoeren en onthouden en in staat is gemaakte afspraken met een werkgever na te komen. Daar is volgens de verzekeringsartsen bij appellante sprake van. Dit is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook gebleken uit de studie en de lange dienstverbanden in de praktijk. Appellante heeft weliswaar aangegeven dat zij in het verleden nooit in de functie heeft kunnen functioneren, maar de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd onderbouwd dat zij het werk gedurende tien jaar heeft volgehouden, hoe moeilijk dat ook is geweest. Daarbij komt dat het werk bij de supermarkt niet passend was voor appellante vanwege de prikkels, afleiding en waar meer een beroep wordt gedaan op sociaal contact met klanten. De rechtbank heeft deze toelichting kunnen volgen.
2.3.
De rechtbank heeft het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen, afgewezen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd heeft waarom zij van oordeel is dat appellante vier uur per dag en ten minste één uur aaneengesloten per dag kan werken. Daarnaast is appellante van mening dat zij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden en dat zij de voorbeeldtaken ‘Handmatig afwassen’ en ‘Plaatsen van onderdelen op een printplaat’ niet kan uitvoeren. Daarnaast is appellante van oordeel dat er aanleiding is om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Zoals ook ter zitting van de Raad is besproken, is in geschil of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op haar achttiende verjaardag en tijdens studie beschikte over arbeidsvermogen.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep en deze gronden niet met nieuwe stukken onderbouwd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden van appellante uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Voor zover appellante de Raad heeft verzocht een deskundige te benoemen wordt daartoe, gelet op het voorgaande, geen aanleiding gezien. Het verzoek om benoeming van een deskundige wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
De griffier is verhinderd te ondertekenen.