ECLI:NL:CRVB:2025:356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
24/1202 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekennen IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak staat de weigering van het Uwv om appellant per 6 september 2019 een IVA-uitkering toe te kennen centraal. Appellant is volledig arbeidsongeschikt, maar het Uwv stelt dat deze arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en komt tot de conclusie dat het Uwv terecht een WGA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelt dat de psychische beperkingen van appellant niet duurzaam zijn, ondanks zijn argumenten dat deze beperkingen per de genoemde datum wel degelijk duurzaam waren. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft dit oordeel. De Raad heeft de zaak op 5 februari 2025 behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.Y. Gans, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, evenals de vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 12 maart 2025.

Uitspraak

24/1202 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 april 2024, 22/1085 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 maart 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om aan appellant per 6 september 2019 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Volgens appellant zijn de beperkingen per die datum duurzaam. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen IVA-uitkering, maar een WGA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 februari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Op 26 juli 2019 heeft appellant een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen arbeidsvermogen (WIA). Na onderzoek door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 100%. Appellant is volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt.
1.2.
Bij besluit van 15 september 2021 heeft het Uwv appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 6 september 2019 een
WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.3.
Bij besluit van 1 april 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, ook al is er geen spreekuur geweest in bezwaar. Het gaat namelijk om een situatie waarin alleen de duurzaamheid aan de orde is. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat een spreekuur geen toegevoegde waarde zou hebben, omdat het gaat om de beoordeling van de situatie van appellant van meer dan twee jaar geleden. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de hoorplicht niet heeft geschonden. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de telefoonnotities van 6 december 2021 en 9 december 2021 blijkt dat de gemachtigde van een hoorzitting heeft afgezien, omdat er geen verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de hoorzitting aanwezig zou zijn. Verder heeft de rechtbank het standpunt van de verzekeringsartsen gevolgd dat er op de datum in geding nog geen sprake was van cervicale myelopathie. Uit informatie van de neurochirurg van 2 augustus 2021 blijkt dat appellant sinds juli 2020 klachten heeft van niet goed kunnen lopen. De beperkingen als gevolg van deze aandoening vallen daarmee buiten de omvang van dit geding. Niet blijkt dat de lichamelijke beperkingen al eerder aan de orde waren. In tegenstelling tot cervicale myelopathie was er volgens de (verzekerings)artsen op de datum in geding wel sprake van forse psychische decompensatie bij bekende schizofrenie, waardoor appellant geen benutbare mogelijkheden had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat het niet waarschijnlijk was dat er in 2019 zou zijn uitgegaan van een duurzame situatie, omdat appellant in de jaren voor zijn ziekmelding gedurende langere tijd en ondanks al jaren bestaande klachten wel belastbaar was. Ook mocht worden verwacht dat appellant bij adequate behandeling zou herstellen van zijn psychische decompensatie en dat zijn psychische belastbaarheid zou kunnen verbeteren tot het eerdere niveau. Ten slotte mocht volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden verwacht dat een stabilisatie van appellants sociale omstandigheden zou bijdragen aan gedeeltelijk herstel. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de (verzekerings)artsen voldoende deugdelijk gemotiveerd dat de psychische beperkingen van appellant niet duurzaam waren. Ook uit het Wlz-indicatiebesluit blijkt niet dat de psychische beperkingen van appellant op de datum in geding duurzaam waren, omdat dit besluit niet ziet op de datum in geding. Dit geldt ook voor de
IVA-toekenning van 28 oktober 2022. Over de stelling dat appellant in ieder geval vanaf
6 september 2019 tot en met 1 april 2022 geen benutbare mogelijkheden had, heeft de rechtbank overwogen dat de oorzaak hiervan op 6 september 2019 anders was dan op
25 augustus 2021. Op 6 september 2019 was dat namelijk forse psychische decompensatie bij bekende schizofrenie en op 25 augustus 2021 was dat cervicale myelopathie. Hieruit kan evenmin worden opgemaakt dat de psychische beperkingen duurzaam waren. Dit betekent dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant geen recht had op een
IVA-uitkering per 6 september 2019.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep heeft hij zijn standpunten dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en hij al vanaf
6 september 2019 recht had op een IVA-uitkering, herhaald. Daarnaast heeft hij nadere medische informatie overgelegd, waaronder een verslag van een Turks ziekenhuis waaruit blijkt dat appellant in juni en juli 2020 is opgenomen wegens psychische klachten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de toekenning van een WGA-uitkering aan appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding, 6 september 2019, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellant op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 [1] geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals samengevat weergegeven in rechtsoverweging 2. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.4.
De in hoger beroep overgelegde medische stukken leiden niet tot een ander oordeel. Uit deze stukken volgt onder meer dat appellant van 9 juni 2020 tot en met 27 juli 2020 is opgenomen in een Turks ziekenhuis wegens psychische klachten. Het Uwv heeft in reactie hierop terecht gesteld dat dit bijna een jaar na de datum in geding is. Bovendien blijkt hieruit niet dat de psychische klachten van appellant duurzaam zijn, omdat enkel klachten, medicatie en interventies worden genoemd. Ook uit de overige overgelegde stukken, waaronder een toestemmingsformulier voor opname op een psychiatrische afdeling en een verslag van een Turks ziekenhuis van 6 augustus 2008, kan niet worden afgeleid dat de medische situatie van appellant op 6 september 2019 duurzaam was. Dat zich na deze datum ontwikkelingen hebben voorgedaan in de medische situatie van appellant en uiteindelijk in 2022 een IVA-uitkering is toegekend, betekent bovendien niet dat de inschatting destijds van de medische situatie op de datum in geding onjuist was.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit waarbij per 6 september 2019 een WGA-uitkering is toegekend in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt wordt het verzoek tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente, afgewezen. Ook krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van
C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) C.M. Snellenberg

Voetnoten

1.CRvB, 4 februari 2009, ECLI:NLCRVB:2009:BH1896.