ECLI:NL:CRVB:2025:355
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering na herhaalde aanvragen en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, die in 1959 is geboren en in 2000 voor het eerst een aanvraag indiende. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die de afwijzing van het Uwv in stand heeft gelaten. Appellante heeft in de jaren 2008, 2018 en 2020 herhaalde aanvragen ingediend, maar het Uwv heeft deze afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden. De Raad oordeelt dat niet kan worden vastgesteld of appellante in de relevante periode van haar zeventiende tot en met haar achttiende verjaardag 52 weken onafgebroken meer dan 25% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de bewijslast bij appellante ligt en dat het Uwv zich op het standpunt heeft gesteld dat de medische situatie van appellante niet kan worden vastgesteld door het ontbreken van objectieve gegevens uit die periode. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en de weigering van de Wajong-uitkering blijft in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.