ECLI:NL:CRVB:2025:354
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft aangevoerd dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar zijn geheugenproblemen en dat het Uwv de ernst van deze problemen had moeten laten beoordelen door een deskundige. Hij stelt dat hij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 6 februari 2025, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Özgül, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A.C.M. Martens. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat de medische en arbeidskundige onderbouwing voldoende is. De Raad wijst het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen af, omdat er geen noodzaak voor aanvullend onderzoek is gebleken. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak.