ECLI:NL:CRVB:2025:330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
24/2515 WIA-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor tijdelijke verlenging WIA-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening te treffen in de vorm van een tijdelijke verlenging van haar WIA-uitkering. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat niet in redelijke mate waarschijnlijk is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. Verzoekster heeft sinds 16 oktober 2016 een WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv heeft haar uitkering per 26 augustus 2020 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij in acute financiële nood verkeert. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op een zitting waar verzoekster en haar advocaat aanwezig waren, maar de werkgever niet. De voorzieningenrechter concludeert dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de deskundige. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

24/2515 WIA-VV
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgever] te [vestigingsplaats] (werkgever)
SAMENVATTING
In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening te treffen in de vorm van een tijdelijke verlening van een WIAuitkering. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af omdat het niet in redelijke mate waarschijnlijk is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven.

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 september 2021, 20/5190 (aangevallen uitspraak) en bij brief van 12 november 2024 een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
De Raad heeft verzoekster bij brief van 10 december 2024, herhaald bij brief van 20 december 2024, gevraagd naar het actuele – financiële – spoedeisend belang en dit te onderbouwen. Verzoekster heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2025. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot] en mr. J.S. Maas, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal. De werkgever is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Verzoekster heeft vanaf 16 oktober 2016 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van verzoekster dat haar gezondheidssituatie is verslechterd, hebben een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige onderzoek verricht. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 25 oktober 2019 meegedeeld dat de WGA-uitkering van verzoekster ongewijzigd wordt voortgezet, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid 100% is gebleven.
1.3.
Bij besluit van 25 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door verzoekster tegen het besluit van 25 oktober 2019 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de WIA-uitkering van verzoekster per 26 augustus 2020 beëindigd, omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit heeft het Uwv rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
Het hoger beroep van verzoekster
3.1.
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 maart 2023. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek heropend na de zitting en heeft deskundige verzekeringsarts L. Greveling-Fockens benoemd. Deze deskundige heeft op 25 maart 2024 een rapport uitgebracht en daarna gereageerd op verzoeksters zienswijze.
3.2.
Verzoekster heeft de Raad verzocht om een psychiater als deskundige te benoemen. Vervolgens heeft zij deze voorlopige voorziening gevraagd. De Raad heeft verzoekster laten weten geen aanleiding te zien om een deskundige psychiater te benoemen en heeft verzoekster verzocht te laten weten of zij zelf een deskundige in wil schakelen. Bij brief van 6 december 2024 heeft verzoekster laten weten zelf een deskundige in te schakelen en dat de verwachting is dat het onderzoeksrapport over drie tot vier maanden gereed zal zijn.
Het verzoek om voorlopige voorziening
3.3.
Ter onderbouwing van het spoedeisend belang heeft verzoekster gesteld dat zij de afhandeling van de bodemzaak niet kan afwachten. De reden daarvan is dat verzoekster onvoldoende inkomsten heeft en in acute financiële nood verkeert. Verzoekster ontvangt sinds april 2024 een WIA/WGA-vervolguitkering van € 847,38 netto per maand. Verzoeksters echtgenoot is gestopt met werken om voor haar te zorgen. Het gezinsinkomen is ontoereikend om de vaste lasten te voldoen, waardoor er sprake is van betalingsachterstanden en oplopende schulden. De gemeente heeft het gezin een paar keer financieel ondersteund, maar niet structureel. Ook is het gezin inmiddels aangemeld bij de voedselbank. Het verzoek strekt er toe dat een voorlopige voorziening wordt getroffen waarbij het Uwv wordt opgedragen de gemiste WIA-uitkering over een periode van één jaar aan verzoekster uit te keren ten bedrage van € 16.161,12 (inclusief vakantiegeld) dan wel om aan verzoekster een passend voorschot toe te kennen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster ter zitting uiteen heeft gezet over haar financiële situatie, een voldoende spoedeisend belang gelegen. Daarom moet antwoord worden gegeven op de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Het in deze uitspraak door de voorzieningenrechter op die vraag te geven antwoord draagt een voorlopig karakter en is niet bindend voor de uitspraak in de hoofdzaak.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op de dossierstukken van medische aard, het niet aannemelijk is dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Hiertoe wordt met name gewezen op het rapport van 25 maart 2024 van de door de Raad ingeschakelde deskundige verzekeringsarts GrevelingFockens. In dit rapport heeft Greveling-Fockens geconcludeerd dat er op de datum in geding – 26 augustus 2020 – moet worden uitgegaan van de diagnoses aanpassingsstoornis met gemengd angstige en sombere stemming en een persisterende somatischsymptoomstoornis. Met de in de FML van 14 mei 2020 opgenomen beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren is in voldoende mate rekening gehouden met verzoeksters klachten als gevolg van deze aandoeningen. Met de beperkingen van de fysieke belastbaarheid is verzoekster voorts aangewezen geacht op fysiek lichte, voornamelijk zittende werkzaamheden. Hiermee is eveneens voldoende rekening gehouden in de FML. Er bestaat geen aanleiding om daarnaast een urenbeperking aan te nemen. Verzoekster is dan ook belastbaar met arbeid conform de FML van 14 mei 2020. Naar aanleiding van de door verzoekster gegeven zienswijze op het rapport heeft Greveling-Fockens in een aanvullend rapport van 24 juni 2024 geconcludeerd dat zij in deze zienswijze geen aanleiding ziet om haar conclusies te wijzigen.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van 25 maart 2024, aangevuld op 24 juni 2024, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Greveling-Fockens is in haar aanvullende rapport ingegaan op de reactie van verzoekster en heeft haar conclusies gemotiveerd gehandhaafd. In de zienswijze van verzoekster op het deskundigenrapport wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan de conclusies van de deskundige.
4.5.
Dat verzoekster momenteel bezig is met een expertiseonderzoek door een psychiater doet, gelet op de ongewisse uitkomst daarvan voor de WIA-beoordeling per 26 augustus 2020, aan het voorgaande niet af.
4.6.
Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het niet in redelijke mate waarschijnlijk dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.7.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.