ECLI:NL:CRVB:2025:323
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op grond van onvoldoende toegenomen beperkingen na ziekte
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat er volgens het Uwv geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 23 oktober 2019. Appellante, die voor het laatst als tandartsassistente werkte, heeft zich in oktober 2017 ziekgemeld met depressieve klachten en later lichamelijke klachten. Na een maagverkleining in augustus 2020 heeft zij opnieuw een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar het Uwv heeft deze geweigerd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze weigering ongegrond verklaard, en appellante is in hoger beroep gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De verzekeringsarts heeft voldoende gemotiveerd dat de buikklachten van appellante voortkomen uit een andere ziekteoorzaak, namelijk de maagverkleining, en niet uit de eerder vastgestelde psychische klachten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend aan appellante.