ECLI:NL:CRVB:2025:322

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
24/736 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor maatwerkvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen (Canta) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Appellante, die lijdt aan verschillende aandoeningen die haar mobiliteit beperken, had eerder een maatwerkvoorziening in de vorm van aanvullend openbaar vervoer (AOV) ontvangen. Het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van het advies van het Indicatieadviesbureau Amsterdam (IAB), dat stelde dat een scootmobiel in combinatie met het AOV de goedkoopste en meest geschikte oplossing was. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college handhaafde zijn besluit na een hoorzitting. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep is bevestigd. De Raad oordeelt dat de medische adviezen die aan het besluit ten grondslag lagen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd dat haar situatie een uitzondering rechtvaardigt. De Raad concludeert dat het college de aanvraag voor de Canta terecht heeft afgewezen en dat er geen aanleiding is om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/736 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 februari 2024, 23/2724 WMO (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 20 februari 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de vraag of het college de aanvraag van appellante voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen terecht heeft afgewezen. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F.R.G. Keijzer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 januari 2025. Appellante heeft via videobellen aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door mr. Keijzer en mr. J.R.M. Nabben. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1963, is bekend met verschillende aandoeningen die haar beperken in haar mobiliteit. In verband daarmee heeft het college aan appellante de maatwerkvoorziening aanvullend openbaar vervoer (AOV), samenreizend van deur tot deur, verstrekt. Verder maakt appellante gebruik van een rollator.
1.2.
Omdat appellante last van de kou ervaart en op slechte dagen samen met iemand anders wil reizen heeft zij zich bij het college gemeld voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen (Canta). Het college heeft het Indicatieadviesbureau Amsterdam (IAB) om advies gevraagd. Met het besluit van 28 december 2022 heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) de aanvraag van appellante afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat een scootmobiel in combinatie met het AOV voor appellante de goedkoopste geschikte oplossing is. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
In bezwaar heeft het college na een hoorzitting het IAB opnieuw om advies gevraagd. Met het besluit van 8 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen. De rechtbank kan goed begrijpen dat appellante graag een Canta zou willen krijgen. Appellante lijdt aan een aantal ernstige aandoeningen en heeft op de zitting verteld dat zij zich behoorlijk ziek voelt en zich beperkt ziet in haar mobiliteit. Iemand kan echter alleen een Canta krijgen als er geen andere oplossingen qua vervoer mogelijk zijn. De gemeente moet op grond van de Wmo 2015 kiezen voor de goedkoopste adequate voorziening. De aanvrager moet op grond van medische en functionele beperkingen op een Canta zijn aangewezen. De medische stukken die appellante heeft ingediend in bezwaar zijn bij de beoordeling betrokken. De rechtbank verwijst naar de IAB-adviezen die volgens de rechtbank zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Het door appellante in beroep ingediende patiëntenoverzicht van 10 januari 2024 met een notitie van een reumatoloog, vermeldt volgens de rechtbank wel de aandoeningen waar appellante aan lijdt, maar uit deze stukken blijkt niet dat appellante vanwege de ernst van deze aandoeningen is aangewezen op een gesloten buitenwagen. Ook blijkt uit deze stukken niet dat de combinatie van AOV en een scootmobiel in haar situatie niet mogelijk zou zijn. Het college heeft volgens de rechtbank dan ook een Canta mogen weigeren. Appellante heeft in beroep geen medische stukken ingediend die tot een andere conclusie kunnen leiden.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de combinatie van de auto-immuunziekte 'systemische lupus erythematodes' (SLE) en fibromyalgie een bijzondere situatie oplevert. Zij is wisselend belastbaar en de blootstelling aan weersinvloeden (regen, zon, kou) moet vanwege de SLE zoveel mogelijk beperkt worden. De IAB-artsen hebben hier onvoldoende rekening mee gehouden en de adviezen zijn niet consistent. Niet wordt gemotiveerd waarom zij ondanks de vastgestelde gevoelsstoornissen in armen en handen een scootmobiel zou kunnen besturen. Met een combinatie van AOV en een scootmobiel wordt dan ook niet adequaat voorzien in haar vervoersbehoefte. Appellante verzoekt de Raad om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante heeft aangevoerd of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Het college heeft een Canta mogen weigeren.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep in de kern herhaald wat zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de medische adviezen die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De medische stukken die appellante heeft ingediend in bezwaar zijn beoordeeld door een IAB-arts. Anders dan appellante meent spreken de twee IAB-adviezen elkaar niet tegen. In het tweede advies wordt verwezen naar het eerste advies en de ingebrachte medische gegevens. De aandoeningen van appellante zijn bekend en meegenomen bij de beoordeling of zij een scootmobiel kan besturen.
4.2.
De niet onderbouwde stelling van appellante dat zij haar behandelend specialisten heeft verzocht om een verklaring af te geven maar dat deze hebben geweigerd dat te doen, kan er niet aan afdoen dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om medische stukken in te dienen. In beroep heeft zij van deze gelegenheid ook gebruik gemaakt. Uit deze stukken blijkt dat zij bij verschillende specialisten onder behandeling is. Deze specialisten benoemen haar aandoeningen, maar zeggen niets over de ernst en de beperkingen die daaruit voortvloeien wat betreft het kunnen besturen van een scootmobiel en de blootstelling aan de buitenlucht. In hoger beroep heeft appellante geen medische stukken ingediend.
4.3.
Nu het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf (medische) stukken over te leggen en zij onvoldoende twijfel heeft gezaaid over de inhoudelijke beoordeling door de IAB-artsen, bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ‘t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2025.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) C.C.M. van ‘t Hol