ECLI:NL:CRVB:2025:32

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
21/2565 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in WIA-zaak

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.H. Klijnstra, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 24 juni 2021 in een WIA-zaak (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 29 maart 2023 is appellante verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot en mr. Klijnstra, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. I.L.M. Dunselman. Na het onderzoek ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en een deskundige, prof. dr. G.F. Koerselman, benoemd. Deze deskundige heeft op 18 maart 2024 gerapporteerd. Het Uwv heeft op 14 mei 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. Op 22 mei 2024 heeft mr. Klijnstra namens appellante het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De Raad heeft vervolgens het onderzoek gesloten zonder zitting, op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten als het geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. Aangezien het Uwv volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen, heeft de Raad besloten het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 6.459,40, inclusief de vergoeding van het griffierecht van € 182,-. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2025.

Uitspraak

21 2565 WIA

Datum uitspraak: 8 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 juni 2021, 20/5023 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.H. Klijnstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2023. Appellante is verschenen, vergezeld door haar echtgenoot en bijgestaan door mr. Klijnstra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.
De Raad heeft het onderzoek heropend en prof. dr. G.F. Koerselman, psychiater, als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 18 maart 2024 gerapporteerd.
Het Uwv heeft bij besluit van 14 mei 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Op 22 mei 2024 heeft mr. Klijnstra namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, bestaande uit kosten voor de aan appellante verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep en vergoeding van de kosten van het door appellante in beroep ingediende expertiserapport.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken, omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 14 mei 2024 volledig aan haar bezwaren is tegemoetgekomen. Appellante heeft verzocht om vergoeding van de kosten van het beroep en het hoger beroep.
Nu aldus aan appellante is tegemoetgekomen, ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in de bezwaarprocedure zijn al vergoed bij beslissing van 9 september 2020. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-) en op € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-). In totaal € 3.628,-. Appellante heeft in beroep een deskundigenrapport van het Expertise Instituut ingediend. Het verzoek om vergoeding van de gemaakte kosten van € 2.831,40 in verband met het door de gemachtigde van appellante overgelegde rapport van DC Expertise Centrum komt voor vergoeding in aanmerking.
In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding € 6.459,40. Ook dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 6.459,40;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman als voorzitter, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
(getekend) C. Karman
(getekend) M.D.F. de Moor