ECLI:NL:CRVB:2025:314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
24/197 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van onvoldoende gegevens en herhaalde aanvragen

In deze zaak heeft appellant in 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De aanvraag werd buiten behandeling gesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren. Appellant heeft in 2021 en 2022 opnieuw verzocht om toekenning van een WAO-uitkering, maar het Uwv weigerde om terug te komen op de eerdere besluiten. De rechtbank heeft de beroepen tegen deze besluiten ongegrond verklaard, omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in Nederland heeft gewerkt en ziek is geworden tijdens zijn detentie, wat zijn huidige situatie beïnvloedt. Het Uwv heeft echter een gewijzigde beslissing op bezwaar ingediend, waarin werd gesteld dat de eerdere aanvragen niet correct waren behandeld. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de eerdere besluiten van het Uwv niet langer gehandhaafd konden worden, en heeft de beroepen tegen deze besluiten gegrond verklaard. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en de besluiten van het Uwv vernietigd, maar het beroep tegen het nieuwe besluit van 23 juli 2024 ongegrond verklaard. Tevens is bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellant vergoedt.

Uitspraak

24/197 WAO, 24/917 WAO en 24/1814 WAO
Datum uitspraak: 5 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2022/4006 en 22/1798 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 23 juli 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, geregistreerd onder nummer 24/2334.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2025. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft in 2010 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingediend. Hij heeft daartoe vermeld dat hij vanaf 1978 tot aan 1986 bij diverse bedrijven, samen met zijn vader en zijn broer, in Nederland heeft gewerkt. Tijdens een detentie in 1986 van zeven maanden is hij opgenomen geweest in een penitentiaire instelling vanwege tijdens de detentie ontstane psychische problematiek. Na zijn detentie is appellant direct uitgezet naar Marokko. Zijn aanvraag is bij besluit van 22 februari 2010, gehandhaafd bij besluit van 11 juni 2010, buiten behandeling gesteld door het Uwv omdat de door hem verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de WAO-aanvraag.
1.2.
Op 2 november 2021 en 8 maart 2022 heeft appellant opnieuw verzocht om toekenning van een WAO-uitkering. Het Uwv heeft deze aanvragen opgevat als verzoeken om terug te komen van het besluit van 11 juni 2010. Bij besluiten van 5 januari 2022 en 6 april 2022 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van deze besluiten.
1.3.
Bij besluiten van 1 maart 2022 (bestreden besluit 1) en van 30 juni 2022 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het door appellant tegen de besluiten van 5 januari 2022 en 6 april 2022 ingediende bezwaren ongegrond verklaard en deze besluiten gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant naar aanleiding van zijn (herhaalde) WAOaanvragen geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die bij zijn eerste aanvraag in 2010 nog niet bekend waren. Appellant heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de eerdere beslissing evident onjuist is. Het Uwv kon daarom volstaan met een verwijzing naar zijn beslissing uit 2010. Het recht op een WAO-uitkering was in 2010 niet vast te stellen, hetgeen nu naar voren is gebracht werpt daar geen ander licht op. Dat betekent dat de besluiten van het Uwv in stand kunnen blijven.
Standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in Nederland heeft gewerkt en dat hij tijdens zijn detentie in Nederland ziek is geworden en opgenomen is geweest in een psychiatrische instelling. Nadat hij vanuit Nederland was uitgezet naar Marokko is hij ziek gebleven vanwege de in Nederland ontstane psychische problematiek waardoor hij niet kan werken en hij zijn gezin niet kan onderhouden. Ook kan hij medische behandelingen niet bekostigen. Appellant heeft nogmaals verzocht om toekenning van een WAO-uitkering omdat hij in Nederland ziek is geworden.
Standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft bij verweerschrift een gewijzigde beslissing op bezwaar van 23 juli 2024 (bestreden besluit 3) ingebracht. Met de besluiten 1 en 2 is geen juiste uitvoering gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat de eerdere aanvraag met toepassing van artikel 4:5 Awb buiten behandeling is gesteld en er geen sprake is van een eerder afwijzend besluit. De brieven van appellant van 2 november 2021 en 8 maart 2022 hadden als nieuwe WAO-aanvraag gezien moeten worden. Met het bestreden besluit 3 is het bezwaar van appellant met een gewijzigde motivering ongegrond verklaard en heeft het Uwv besloten om de aanvragen van 2 november 2021 en 8 maart 2022 niet te behandelen, omdat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de WAOaanvraag. Onder verwijzing naar artikel 6:19 van de Awb heeft het Uwv verzocht het nieuwe gewijzigde besluit van 23 juli 2024 in de lopende procedure te betrekken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Met het bestreden besluit 3 heeft het Uwv de bestreden besluiten 1 en 2 niet langer gehandhaafd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank deze besluiten besluit in stand heeft gelaten, moet worden vernietigd. De Raad zal de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 alsnog gegrond verklaren en deze besluiten vernietigen.
4.2.
Aangezien appellant zich niet kan verenigen met het bestreden besluit 3 wordt het hoger beroep op grond van artikel 6:19 van de Awb in samenhang met artikel 6:24 van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit 3.
4.3.
Vastgesteld wordt dat het Uwv appellant bij brief van 18 juni 2024 in de gelegenheid heeft gesteld om zijn aanvraag aan te vullen met informatie die noodzakelijk is om op zijn aanvraag te kunnen beslissen. Appellant heeft niet binnen de gestelde termijn van vier weken gereageerd. Daarom was het Uwv bevoegd om de aanvragen met toepassing van artikel 4:5 van de Awb niet in behandeling te nemen.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op 4.1 is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling in beroep en hoger beroep. Er is niet gebleken van door appellant gemaakte kosten voor rechtsbijstand.
6. Er is aanleiding te bepalen dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 1 maart 2022 en 30 juni 2022 gegrond en vernietigt deze besluiten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 juli 2024 ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.M. Korver