ECLI:NL:CRVB:2025:307
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en weigering van nieuwe ZW-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak staat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante per 20 januari 2020 centraal, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante had zich op 7 november 2018 ziekgemeld en ontving een ZW-uitkering van het Uwv. Na een beoordeling in het kader van de EZWb, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd opgesteld, concludeerde het Uwv dat appellante meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Dit leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante maakte bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. Ook de rechtbank Oost-Brabant bevestigde de besluiten van het Uwv in twee aangevallen uitspraken. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend, met verwijzingen naar medische rapporten die haar klachten onderbouwden. De Centrale Raad van Beroep benoemde een deskundige die concludeerde dat appellante op de relevante data niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat de rechtbanken terecht de besluiten van het Uwv in stand hadden gelaten, en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering en de weigering van een nieuwe uitkering.