ECLI:NL:CRVB:2025:306

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
23/3101 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de eigen bijdrage voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage voor zorg en verblijf op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellanten, de erven van de betrokkene, hebben hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het CAK, dat de eigen bijdrage had vastgesteld op € 1.784,86 per maand. De Raad oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de vastgestelde hoogte van de eigen bijdrage in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 16 januari 2025, waar de appellanten en vertegenwoordigers van het CAK aanwezig waren. De Raad concludeert dat de eigen bijdrage correct is vastgesteld volgens de geldende regelgeving en dat er geen ruimte is voor afwijkingen op basis van persoonlijke omstandigheden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de hoogte van de eigen bijdrage blijft ongewijzigd. Appellanten krijgen geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

23/3101 WLZ
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 oktober 2023, 23/1218 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene] , betrokkene, gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
het CAK
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de (hoge) eigen bijdrage voor zorg op grond van de Wlz. De Raad is van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de vastgestelde hoogte van de eigen bijdrage in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

PROCESVERLOOP

Appellanten hebben hoger beroep ingesteld. Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 januari 2025. Appellanten, [appellant 1] en [appellant 2] , zijn verschenen. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Usmany en mr. A.J.M. van Winden.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene heeft zorg en verblijf ontvangen op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Hiervoor is betrokkene een (hoge) eigen bijdrage verschuldigd.
1.2.
Met het besluit van 25 november 2022 heeft het CAK de (hoge) eigen bijdrage vanaf 16 december 2022 vastgesteld op € 1.784,86 per maand.
1.3.
Met het besluit van 13 januari 2023 heeft het CAK de (hoge) eigen bijdrage vanaf 1 januari 2023 vastgesteld op € 1.766,72 per maand. Met de factuur van 20 januari 2023 heeft het CAK de (hoge) eigen bijdrage voor de maand januari 2023 bij betrokkene in rekening gebracht.
1.4.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen voormelde vaststellingen van de (hoge) eigen bijdrage. Betrokkene stelt dat er bij de berekening geen rekening is gehouden met een aantal kostenposten.
1.5.
Tijdens de bezwaarprocedure is betrokkene overleden. Appellanten hebben als haar erfgenamen de procedure overgenomen.
1.6.
Met het besluit van 28 april 2023 (bestreden besluit) heeft het CAK de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat de (hoge) eigen bijdrage juist is berekend. Er bestaat geen ruimte om rekening te houden met privéomstandigheden die van invloed zijn op het uitgavenpatroon.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het CAK bij de vaststelling van de eigen bijdrage op goede gronden geen rekening heeft gehouden met de door appellanten gestelde kostenposten. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de toepasselijke wet- en regelgeving dwingendrechtelijk van aard is en geen ruimte biedt om ook andere kosten mee te nemen. Van een bijzonder geval waarin van de wet- en regelgeving moet worden afgeweken is volgens de rechtbank geen sprake.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellanten hebben tegen die uitspraak, kort samengevat, aangevoerd dat betrokkene met de vastgestelde hoogte van de eigen bijdrage in feite geen zak- en kleedgeld meer overhield en dat hiermee ten onrechte geen rekening is gehouden.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Niet in geschil is dat het CAK de eigen bijdrage heeft vastgesteld in overeenstemming met de in het Besluit langdurige zorg (Blz) en de Regeling langdurige zorg (Rlz) neergelegde regels over de berekening van de (hoge) eigen bijdrage.
4.2.
Zoals ook door de rechtbank overwogen, zijn de regels in het Blz en de Rlz over berekening van de eigen bijdrage dwingendrechtelijk van aard en limitatief gesteld. [1] De regels bevatten geen hardheidsclausule en bieden geen ruimte om rekening te houden met bijzondere omstandigheden. Niettemin kunnen er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in een voorliggend geval toepassing van het wettelijk voorschrift voor betrokkene zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. [2] Dit is het geval als het besluit in de gegeven omstandigheden voor betrokkene onredelijk bezwarend is.
4.3.
De Raad is van oordeel dat in de situatie van betrokkene geen sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Bij de berekening van de (hoge) eigen bijdrage wordt op grond van artikel 3.3.2.3, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Blz al rekening gehouden met onder meer een bedrag aan zak- en kleedgeld en een bedrag in verband met de premie zorgverzekering. Het betoog dat betrokkene desondanks financieel niet uitkwam, in het bijzonder vanwege hoge rentekosten als gevolg van twee notarieel vastgelegde schenkingen op papier aan appellanten, betekent – wat hiervan verder ook zij – niet dat het bestreden besluit voor haar onredelijk bezwarend was. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat deze financiële verplichting, zoals ter zitting is bevestigd, voortvloeide uit een persoonlijke en bewuste keuze van betrokkene, ingegeven door financiële en fiscale motieven.
Conclusie en gevolgen
4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De hoogte van de eigen bijdrage verandert dus niet.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgen appellanten geen vergoeding voor hun proceskosten. Zij krijgen ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ‘t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) C.C.M. van ‘t Hol

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3519.
2.Zie ook de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.