ECLI:NL:CRVB:2025:302

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
24/722 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uwv op 72,24% per 2 augustus 2021. Appellant, die voorheen als offshore medewerker werkte, heeft zich ziekgemeld en ontving een WIA-uitkering. Hij betwist de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft dit oordeel. De Raad oordeelt dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd, ook al vond het spreekuurcontact via beeldbellen plaats. Appellant heeft aanvullende medische informatie overgelegd, maar deze biedt geen nieuwe inzichten die de eerdere vaststelling van de arbeidsongeschiktheid kunnen weerleggen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en de beslissing van het Uwv blijft in stand.

Uitspraak

24/722 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2024, 23/5560 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 februari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 2 augustus 2021 heeft vastgesteld op 72,24%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 december 2024. Voor appellant is mr. Küçükünal verschenen. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als offshore medewerker voor 41,26 uur per week. Vanaf 1 augustus 2015 heeft hij een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet. Op 12 oktober 2015 heeft hij zich ziekgemeld. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 9 oktober 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Na afloop van zijn loongerelateerde WGA-uitkering heeft appellant met ingang van 1 juni 2021 een WGA-vervolguitkering ontvangen en is daarbij ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45% tot 55%.
1.2.
Op 26 mei 2022 heeft appellant aan het Uwv doorgegeven dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd. Er heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 januari 2023. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 53,52%. Bij besluit van 17 januari 2023 heeft het Uwv vastgesteld de uitkering van appellant per 2 augustus 2021 niet wijzigt.
1.3.
Bij besluit van 17 juli 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant meer beperkingen heeft dan de primaire verzekeringsarts had aangenomen en heeft op 7 juli 2023 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat twee van de eerder geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellant. Op basis van de overgebleven functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat appellant 72,24% arbeidsongeschikt is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek naar de beperkingen juist en volledig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de klachten van appellant aan zijn nek, schouders, armen en handen beoordeeld en beperkingen in de nieuwe FML neergelegd. Op de zitting is gesproken over de klachten aan het gehoor van appellant. Niet gebleken is dat deze klachten er waren op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook gemotiveerd waarom hij appellant niet volledig arbeidsongeschikt acht op medische gronden. Er is geen sprake van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren vanwege een psychische stoornis en er is ook geen sprake van andere uitzonderingscategorieën als bedoeld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Appellant heeft in beroep niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van de gezondheidstoestand van appellant op 2 augustus 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de signaleringen bij de geduide functies beoordeeld en voldoende uitgelegd waarom de functies geschikt zijn voor appellant. Deze toelichting is voor de rechtbank begrijpelijk. De stelling van appellant dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten, is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen reden om aan de geschiktheid van de geselecteerde functies te twijfelen. Dit betekent dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 2 augustus 2021 terecht heeft vastgesteld op 72,24%.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat het spreekuurcontact met de verzekeringsarts via beeldbellen is geweest. Er had een fysiek onderzoek moeten plaatsvinden. Daarnaast is volgens appellant onvoldoende rekening gehouden met zijn beperkingen. Appellant is ook niet in staat de geduide functies te verrichten, omdat hij vanwege zijn beperkingen onvoldoende concentratie heeft en niet in staat is om zijn vingers en handen te gebruiken, zoals dat in de functies is vereist.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Hieraan ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 november 2024 ten grondslag.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 72,24% in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals samengevat weergegeven in rechtsoverweging 2. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Dat het onderzoek van de primaire verzekeringsarts via beeldbellen heeft plaatsgevonden, maakt dit niet anders. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 23 januari 2023 gemotiveerd dat van een fysiek spreekuur is afgezien, omdat appellant zich vooral toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld vanwege zijn psychische klachten. De lichamelijke klachten van appellant worden in de medische informatie als psychosociaal geduid. Daarom is besloten om appellant via beeldbellen te spreken. Bovendien is appellant in bezwaar alsnog fysiek gezien op het spreekuur door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
Appellant heeft na het sluiten van het onderzoek in beroep aanvullende medische informatie overgelegd. Deze informatie, bestaande uit een huisartsenjournaal van 20 december 2023 en een brief van de KNO-arts van 23 augustus 2023, is in hoger beroep beoordeeld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat deze informatie geen aanleiding geeft voor het aannemen van meer beperkingen. Appellant heeft niet nader geconcretiseerd waar in het huisartsenjournaal, dat bestaat uit 28 bladzijden en vele consulten voor verschillende klachten over een periode van tientallen jaren omvat, uit blijkt dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Bovendien staan hierin geen nieuwe, nog niet eerder bekende, medische bevindingen die een ander licht zouden kunnen werpen op de belastbaarheid per datum in geding. Over de informatie van de KNO-arts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat er tijdens het één-op-één-gesprek geen aanwijzingen waren voor slechthorendheid. Appellant kon de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed verstaan en begreep kennelijk alles. Bij audiologisch onderzoek is uiteindelijk wel een verminderd gehoor rond de 4000 Hz geconstateerd, maar deze bevindingen zeggen niets over het gehoor, zoals dat twee jaar eerder rond de datum in geding is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan hierin worden gevolgd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 72,24% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.M. Korver