ECLI:NL:CRVB:2025:296

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
24/1324 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering blijft in stand na deskundigenonderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren in 2000, heeft in 2017 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die destijds werd afgewezen omdat hij geen duurzaam arbeidsvermogen had. Na een nieuwe aanvraag in 2021 concludeerde het Uwv, na onderzoek, dat appellant wel arbeidsvermogen had. Appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank benoemde deskundige H.J. Hullen, die concludeerde dat appellant, mits goed begeleid, over arbeidsvermogen beschikt. De rechtbank volgde dit oordeel en verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht het oordeel van de deskundige heeft gevolgd. De Raad oordeelde dat appellant niet duurzaam geen arbeidsvermogen heeft en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Hierdoor blijft de weigering van de Wajong-uitkering in stand. De Raad oordeelde ook dat appellant geen recht heeft op proceskostenvergoeding omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/1324 WAJONG
Datum uitspraak: 26 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 mei 2024, 22/2047 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant vanaf 8 juli 2021 een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Appellant vindt dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft en beroept zich op een rapport van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts Van Amelsfoort. De rechtbank heeft een eigen deskundige benoemd, bedrijfs- en verzekeringsarts Hullen. Hullen concludeert dat appellant wel arbeidsvermogen heeft, maar dat wel heel belangrijk is dat appellant veel en intensief begeleid wordt. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht het rapport van Hullen heeft gevolgd. Dat betekent dat het besluit van het Uwv om appellant geen Wajong-uitkering toe te kennen, in stand blijft.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Bathoorn, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 februari 2025. Voor appellant is mr. Bathoorn verschenen vergezeld de moeder van appellant, [naam moeder] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 2000. Hij heeft op 28 september 2017 bij he Uwv een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij besluit van 30 november 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant geen arbeidsvermogen had, maar deze situatie niet duurzaam is. Bij beslissing op bezwaar van 25 april 2018 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 november 2017 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 mei 2019 (18/1557) heeft de rechtbank Noord-Nederland het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 25 april 2018 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 6 oktober 2021 heeft de Raad deze uitspraak bevestigd. [1]
1.2.
Op 8 juli 2021 heeft appellant opnieuw verzocht om een Wajong-uitkering. Hij heeft daarbij vermeld dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht en geconcludeerd dat appellant op 8 juli 2021 arbeidsvermogen had. Met een besluit van 24 november 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 20 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft bedrijfs- en verzekeringsarts H.J. Hullen als onafhankelijke deskundige benoemd. Hullen heeft in een rapport van 7 augustus 2023 geconcludeerd dat er voor appellant met adequate begeleiding mogelijkheden tot functioneren zijn conform de aangegeven beperkingen, en dat deze begeleiding daarbij wel een belangrijke voorwaarde is.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Over het niet kunnen uitoefenen van het inzage- en correctierecht heeft de rechtbank het volgende geoordeeld. Het rapport van de deskundige is niet onzorgvuldig tot stand gekomen. Appellant heeft als gevolg van zijn eigen omissie (het doorgeven van een onjuist mailadres) niet de mogelijkheid gehad om correcties naar voren te brengen.
2.3.
De rechtbank heeft de door hem ingeschakelde deskundige Hullen gevolgd en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong uitkering toe te kennen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deskundige zorgvuldig onderzoek gedaan en is zijn rapport uitvoerig gemotiveerd. Hullen komt, na zijn overwegingen, tot een inzichtelijke conclusie en een beantwoording van de vragen van de rechtbank. Niet gebleken is dat hij iets heeft gemist. Ook zijn antwoord op de nadere reactie van appellant op zijn rapport acht de rechtbank overtuigend.
2.4.
Hullen heeft geconcludeerd dat appellant, mits goed begeleid, beschikt over arbeidsvermogen. Hullen is ingegaan op de noodzakelijke ondersteuning en begeleiding waar appellant baat bij kan hebben en onderscheidt daarbij de begeleiding voorafgaand aan het uitvoeren van een taak en begeleiding bij de taak zelf. Met een goede begeleiding of activering zal hij tijdig op de afgesproken plek of werksituatie aanwezig kunnen zijn. Ook andere activiteiten, zoals de sportschool, het omgaan met vrienden en het verrichten van activiteiten in de leefomgeving blijkt appellant met enig toezicht te kunnen uitvoeren. Een voortdurende begeleiding of toezicht is daarom voorafgaand aan de taken niet noodzakelijk, maar enig toezicht is wel gewenst. Dit leidt de deskundige tot de conclusie dat appellant in staat is ten minste één uur per dag aaneengesloten te werken, dat hij ten minste vier uur per dag belastbaar is en vanuit verzekeringsgeneeskundig perspectief voldoende basale werknemersvaardigheden heeft. Appellant heeft bij het aanleren van taken en vaardigheden een aanmerkelijk langere leertijd dan gebruikelijk en heeft begeleiding en toezicht nodig. Onder die omstandigheden is hij in staat om instructies van een werkgever voor zeer eenvoudige taken te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en om afspraken met de werkgever na te komen.
2.5.
Verder kan Hullen zich vinden in de overwegingen van de arbeidsdeskundige. Onder de voorwaarde van voldoende toezicht en beschikbaarheid van begeleiding, kan appellant de taak “verzendklaar maken van goederen” in een arbeidsorganisatie uitvoeren. Met bovenstaande argumenten en overwegingen heeft de deskundige vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft.
2.6.
Ook kan de rechtbank Hullen volgen in zijn overwegingen dat hij bewust steeds aansluiting heeft gezocht bij inhoudelijke overwegingen en argumenten van de door appellant ingeschakelde deskundige verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort en dat hij heeft afgezien te reageren op overwegingen of argumenten die meer getuigen van een persoonlijke visie dan van een concrete onderbouwing op basis van verzekeringsgeneeskundige argumenten. Hullen vindt dat er in de reactie van Van Amelsfoort op zijn rapport geen verzekeringsgeneeskundige argumenten zijn aangereikt die hem aanleiding geven om zijn conclusies te herzien.
2.7.
De deskundige wordt ook gevolgd in de overweging dat hem bekend is dat in de handelwijze van het Uwv specifieke vragen vooral onder de arbeidskundige discipline vallen, maar dat daarbij ook een overlap bestaat tussen verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige oordelen. De rechtbank heeft daarom geen reden gezien een arbeidsdeskundige in te schakelen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat geen sprake is van een zorgvuldig onderzoek door Hullen omdat Hullen appellant geen daadwerkelijke mogelijkheid heeft geboden tot inzage en correctie.
3.2.
Appellant heeft verder aangevoerd dat Hullen de informatie van Van Amelsfoort onvoldoende heeft betrokken bij zijn beoordeling. De deskundige is ten onrechte niet ingegaan op de kanttekeningen van Van Amelsfoort. Daardoor is de motivering van de deskundige ondeugdelijk en heeft de rechtbank ten onrechte het oordeel van Hullen gevolgd.
3.3.
Tot slot heeft appellant aangevoerd dat hij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, dat hij niet in staat is dagelijks vier uur te werken en dat hij ook niet een uur ononderbroken kan werken. Het lukt hem niet om instructies van een werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en om afspraken met een werkgever na te komen. Werken levert hem heel veel stress en spanning op. Appellant verwijst daarvoor met name naar zijn ervaringen bij de Poiesz, in het kader van een werkervaringsplek. Appellant vindt dat zijn psychische belastbaarheid onvoldoende is meegewogen door het Uwv en door Hullen.
Het standpunt van het Uwv
3.4.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische documenten ingebracht. De rechtbank heeft deze gronden volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
4.4.
De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat het onderzoek van Hullen onzorgvuldig is omdat appellant geen daadwerkelijk gebruik kon maken van zijn inzage- en correctierecht. De Raad vindt, net als de rechtbank, van belang dat de reden van het niet gebruik kunnen maken van het inzage- en correctierecht in de risicosfeer van appellant ligt, omdat hij aan Hullen een verkeerd mailadres had doorgegeven. Daar komt bij dat appellant na het verschijnen van het rapport van Hullen daarop heeft kunnen reageren en dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld aan Hullen, die Hullen heeft beantwoord. Dat heeft niet geleid tot een ander advies van Hullen. Appellant is dus in de gelegenheid geweest om te wijzen op onjuistheden in het rapport van Hullen en appellant heeft dat ook daadwerkelijk gedaan. De visie van appellant op dat rapport is aan Hullen kenbaar gemaakt en Hullen heeft die visie meegenomen. Door deze gang van zaken kan niet worden gezegd dat het rapport van Hullen op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
4.5.
De Raad ziet ook geen aanleiding om het onderzoek van Hullen onzorgvuldig te achten omdat Hullen niet op alle onderwerpen waarover hij anders oordeelt dan Van Amelsfoort, onderbouwt waarom hij tot een afwijkend oordeel komt. De deskundige moet zelfstandig een oordeel vormen en de vragen van de rechtbank beantwoorden. Dat heeft Hullen ook gedaan. Hij heeft zich gebaseerd op dezelfde medische informatie als Van Amelsfoort. De rapporten van Van Amelsfoort zijn expliciet benoemd in het rapport van Hullen. Dat Hullen op een vraag van de rechtbank heeft geantwoord dat hij geen opmerkingen heeft over het rapport van Van Amelsfoort, maakt het onderzoek niet onzorgvuldig. De Raad wijst erop dat Hullen, net als Van Amelsfoort en appellant zelf, de grote stressgevoeligheid en de dwangklachten van appellant aanmerkt als de belangrijkste grond voor problemen. Dat Hullen op basis daarvan het arbeidsvermogen van appellant, mits met veel begeleiding, anders inschat dan Van Amelsfoort berust op een ander verzekeringsgeneeskundig inzicht, maar dat maakt het onderzoek van Hullen niet onzorgvuldig.
4.6.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank met juistheid het oordeel van deskundige Hullen gevolgd. De door appellant overgelegde indicatie Wet langdurige zorg (Wlz) leidt niet tot een ander oordeel. Uit het dossier blijkt niet op basis van welke medische gegevens die indicatie tot stand is gekomen. De (toen nog AWBZ-)indicatie dateert bovendien uit 2014 terwijl het in deze procedure gaat om de situatie per 8 juli 2021. Uit het rapport van Hullen blijkt dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van deze
Wlz-indicatie. Hullen legt meer de nadruk op wat appellant feitelijk kan (bijvoorbeeld autorijden en zelfverzorging) en minder op het Wlzindicatiebesluit. Bovendien heeft Hullen de begeleidingsbehoefte van appellant (die ook volgt uit het Wlz-indicatiebesluit) uitdrukkelijk bij zijn beoordeling betrokken. Hullen wijst erop dat appellant heeft laten zien dat hij met goede begeleiding vooraf in staat is om deel te nemen aan (sociale) activiteiten, zoals uitgaan met vrienden, het bezoeken van een sportschool en het halen van een rijbewijs. De Wlz-indicatie heeft niet in de weg gestaan aan het verrichten van deze activiteiten.
4.7.
Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende onderbouwd dat in de groei naar zelfstandigheid en uit de informatie van de werkervaringsplek is gebleken dat appellant wel over basale werknemersvaardigheden beschikt. Zo heeft appellant zijn rijbewijs gehaald en kon appellant tijdens de werkervaringsplaats bij Poiesz instructies van een werkgever begrijpen, onthouden en uitvoeren. Tijdens de werkervaringsplaats is wel gebleken dat appellant behoefte heeft aan duidelijkheid en structuur. Hullen wijst erop dat in beschut werk meer begeleiding en toezicht mogelijk zijn dan tijdens de werkervaringsplek bij de Poiesz. Hullen heeft in aansluiting bij de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat er een overlap bestaat in arbeidskundige en verzekeringsgeneeskundige expertise bij het beoordelen van basale werknemersvaardigheden. Hij heeft voldoende gemotiveerd welke beperkingen hierop mogelijk invloed zouden hebben en dat appellant met begeleiding en toezicht in staat wordt geacht om instructies van een werkgever voor zeer eenvoudige taken uit te voeren en om afspraken met de werkgever na te komen.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op 8 juli 2021 beschikte over arbeidsvermogen. Appellant was op die datum niet als jonggehandicapte aan te merken. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.CRvB 6 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2456.