ECLI:NL:CRVB:2025:295

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
24/806 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak staat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant centraal, die per 16 september 2022 door het Uwv is stopgezet. Appellant betwistte deze beslissing, stellende dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na hoger beroep van appellant, die werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. I.G.M. van Gorkum. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en werd vertegenwoordigd door mr. W. de Rooy-Bal. Tijdens de zitting op 4 december 2024 heeft de Raad de argumenten van beide partijen gehoord. De Raad concludeert dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat appellant in staat wordt geacht meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te kunnen verdienen. De Raad oordeelt dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de proceskosten en veroordeelt het Uwv tot betaling van de proceskosten aan appellant. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 3.661,56, inclusief het griffierecht.

Uitspraak

24/806 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2024, 23/1880 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 februari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 16 september 2022 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om geduide functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 december 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gorkum. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als orderpicker voor gemiddeld 39,36 uur per week. Op 31 mei 2021 heeft hij zich ziekgemeld met hoofdpijnklachten als gevolg van een tumor in zijn hoofd. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 augustus 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 4,45%. Het Uwv heeft bij besluit van 15 augustus 2022 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 16 september 2022 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 1 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om meer beperkingen aan te nemen en op 19 december 2022 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens een wijziging aangebracht in de geduide functies en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 14,27%.
2.1.
In beroep heeft appellant aanvullende medische informatie overgelegd, waaronder informatie van de psycholoog, de radioloog en de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hier in rapporten van 19 mei 2023 en 30 november 2023 op gereageerd. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 8 juni 2023 een nieuwe FML opgesteld, waarin een aantal aanvullende beperkingen zijn aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft als gevolg hiervan één van de geduide functies laten vervallen en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 21,98%.
Uitspraak van de rechtbank
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat de klachten van appellant zijn onderschat. De verzekeringsarts heeft er blijk van gegeven de nek- en rugklachten van appellant, zijn psychische klachten, hoofdpijn, duizeligheid, astma en bloeddruk meegenomen te hebben in de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het bezwaar van appellant aanleiding gezien om aanvullende beperkingen aan te nemen voor zijn nek- en rugklachten, psychische klachten, duizeligheid, kleurenblindheid en astma. In de beroepsgronden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om een aanvullende beperking aan te nemen voor de nekbelasting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd aangegeven dat en waarom de informatie van de psycholoog niet heeft geleid tot aanvullende beperkingen. De psychische klachten waren tijdens de beoordeling al onderkend en de bevindingen van de psycholoog komen overeen met de door de verzekeringsartsen ingeschatte ernst van de psychische klachten. In het rapport van 30 november 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenzeer afdoende gemotiveerd waarom de probleemlijst van de huisarts en de brief van de radioloog geen aanleiding geven de FML verder aan te scherpen. Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling, bestond geen aanleiding om een deskundige te benoemen. De stelling van appellant dat hij de functies niet kan verrichten, is in feite gericht tegen de juistheid van de FML. Het Uwv heeft in de beroepsfase de functie textielproductenmaker (SBC-code 111160) laten vervallen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de overige geduide functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het aanvullend rapport van 8 juni 2023 afdoende gemotiveerd waarom die functies passend zijn. Daarin is ook uitgelegd dat de eigen functie van orderpicker onder hele andere omstandigheden wordt uitgevoerd dan de geduide functies. Dit betekent dat het Uwv de ZW-uitkering van appellant terecht heeft beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het standpunt van appellant
3.1.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen nadere zitting heeft gehouden, ook al heeft hij op 2 februari 2024 aangegeven een zitting te wensen. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding toegekend in beroep, terwijl er een functie is vervallen en de mate van arbeidsongeschiktheid daardoor is gewijzigd. Verder heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat zijn beperkingen zijn onderschat. Er is slechts beperkt rekening gehouden met zijn nek- en rugklachten als gevolg van een hernia. Daarnaast lijkt de informatie van de neuroloog van 5 oktober 2022, waarin staat dat appellant last heeft van wazig zien, niet bij de beoordeling te zijn betrokken. Appellant heeft om die reden verzocht een deskundige te benoemen. Tot slot zijn volgens appellant de geduide functies niet geschikt.
3.1.2.
Op 5 juli 2024 heeft appellant nadere informatie van de huisarts en de neurochirurg overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals samengevat weergegeven in rechtsoverweging 2.2. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het Uwv meer beperkingen had moeten aannemen voor zijn rugklachten als gevolg van een hernia en zijn klachten van wazig zien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 30 november 2023 inzichtelijk overwogen dat uit de informatie van de radioloog van 21 juli 2023 blijkt dat sprake is van een kleine mediane/links paramediane hernia. Deze bevindingen van de radioloog zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet geheel verrassend gezien de bevindingen bij het functioneel onderzoek. Deze bevindingen waren aanleiding om aanvullende beperkingen aan te nemen in de FML. De hernia is in overeenstemming met de functionele beperkingen zoals waargenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er bestaat daarom geen aanleiding voor een verdere aanscherping van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan hierin worden gevolgd. Over het wazig zien, zoals beschreven in de brief van de neuroloog van 5 oktober 2022, heeft het Uwv in het verweerschrift overwogen dat ook dit geen aanleiding geeft voor het aannemen van aanvullende beperkingen. Hoewel uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet blijkt dat de brief van de neuroloog bij de beoordeling is betrokken, heeft een verzekeringsarts na een nieuwe ziekmelding van appellant deze informatie wel beoordeeld. Aangezien in de FML van 8 juni 2023 rekening is gehouden met de kleurenblindheid van appellant en al een beperking voor een verhoogd persoonlijk risico is aangenomen, vanwege duizeligheidsklachten en het gebruik van gele stickermedicatie, is volgens deze verzekeringsarts voldoende rekening gehouden met het wazig zien. Ook hierin kan het Uwv worden gevolgd. De op 5 juli 2024 overgelegde informatie van de huisarts en de neurochirurg geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat hieruit geen nieuwe gegevens volgen over de medische situatie van appellant op de datum in geding.
4.4.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
4.5.
De beroepsgrond van appellant dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken, slaagt. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv in beroep de functie textielproductenmaker (SBC-code 111160) niet meer geschikt acht voor appellant. De overige geduide functies blijven wel geschikt. De rechtbank heeft daarmee geconstateerd dat het bestreden besluit, gelet op de aanpassing van de FML in de beroepsfase, pas in beroep is voorzien van een toereikende medische onderbouwing. De rechtbank heeft echter niet expliciet overwogen dat het bestreden besluit daarom niet deugdelijk gemotiveerd was, zodat dit besluit in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat dit in beroep is hersteld en dat dit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. De rechtbank had aanleiding moeten zien het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en had moeten bepalen dat het Uwv het in beroep betaalde griffierecht vergoedt.
4.6.
Ook de beroepsgrond van appellant dat er ten onrechte geen nadere zitting is geweest in beroep, slaagt. De gemachtigde van appellant heeft in reactie op de brief van de rechtbank van 30 januari 2024, waarin is gevraagd of appellant op een zitting wil worden gehoord, per email van 2 februari 2024 verzocht om een zitting. De rechtbank heeft echter het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting te houden. De Raad zal volstaan met de vaststelling dat om deze reden sprake is van een schending van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb. Uit 4.5 volgt namelijk dat het Uwv al is veroordeeld in de proceskosten van appellant en het vergoeden van het griffierecht in beroep.

Conclusie en gevolgen

5. Dat betekent dat het hoger beroep in zoverre slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de proceskosten, voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal het Uwv veroordelen in de proceskosten in beroep. Er bestaat ook aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. De vergoeding voor de aan appellant beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1) en € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). De reiskosten voor het bijwonen van de zittingen komen voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 3,78 in beroep en € 29,78 in hoger beroep (op basis van openbaar vervoer tweede klas). De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 3.661,56
.Ook wordt bepaald dat het Uwv aan appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij geen proceskostenveroordeling is uitgesproken en niet is bepaald dat het Uwv het door appellant in beroep betaalde griffierecht vergoedt;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.661,56;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.M. Korver

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.