ECLI:NL:CRVB:2025:294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
24/288 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op grond van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 1 mei 2022 een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, die op die datum achttien jaar oud werd, stelde dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte en dat zij als jonggehandicapte moest worden aangemerkt. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellante over arbeidsvermogen beschikte, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het standpunt van het Uwv had onderschreven. Tijdens de zitting op 6 februari 2025 is appellante verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en het Uwv was vertegenwoordigd via videobellen. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder haar medische situatie en de noodzaak van begeleiding, beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante over arbeidsvermogen beschikt en bevestigt de beslissing van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, wat betekent dat appellante geen recht heeft op de Wajong-uitkering en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

24/288 WAJONG
Datum uitspraak: 26 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 december 2023, 23/648 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante per 1 mei 2022 (de dag dat zij achttien werd) een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij toen duurzaam niet over arbeidsvermogen en was zij jonggehandicapte. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante over arbeidsvermogen beschikte. Daarom heeft het Uwv terecht geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Görsültürk, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 17 juli 2024 heeft mr. R.N. van der Ham zich als gemachtigde gesteld. Mr. Van der Ham heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 februari 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Ham en haar moeder. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 2004. Zij heeft met een door het Uwv op 10 januari 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij heeft zij vermeld dat sprake is van een taalontwikkelingsstoornis en een laag IQ, en dat zij door diverse aandoeningen regelmatig pijn en ontstekingen heeft. Bij de aanvraag is medische informatie gevoegd. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht en daaruit geconcludeerd dat appellante op haar achttiende verjaardag ( [geboortedatum] 2022) arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 21 juni 2022 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 17 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Appellante heeft daartegen beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Verder is de rechtbank van oordeel dat de rapporten van het Uwv inzichtelijk zijn, geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapporten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante met wat zij heeft aangevoerd geen twijfel doen ontstaan aan de juistheid van de besluitvorming door het Uwv. De verzekeringsartsen hebben in hun rapporten toegelicht dat appellante ten minste één uur per dag aaneengesloten kan werken en dat zij ten minste vier uur per dag belastbaar is. De beschikbare medische gegevens leiden volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet tot de conclusie dat appellante hier niet toe in staat is. Dit wordt volgens de verzekeringsarts bevestigd door informatie van de school van appellante ( [naam schoolorganisatie] ).
2.2.
Verder heeft de rechtbank het oordeel van het Uwv gevolgd dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden. De arbeidsdeskundige concludeert dat appellante wel intensief begeleid moet worden. Die begeleiding zal proactief moeten zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat het feit dat appellante niet altijd laat zien dat zij basale werknemersvaardigheden heeft, er niet aan afdoet dat zij hierover beschikt. De verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen hebben in hun rapporten ook geconcludeerd dat appellante de taak ‘verwijderen van randen van rubber’ (taaknummer 2001) kan uitvoeren. Die taak past volgens de arbeidsdeskundige bij de voorwaarden die appellante nodig heeft voor werk en werken in een werkomgeving. Het is eenvoudig, routinematig en praktisch uitvoerend werk, dat goed gestructureerd, duidelijk en overzichtelijk is. De werksituatie is voorspelbaar en er worden geen hoge eisen gesteld aan het handelingstempo. Er hoeft niet te worden samengewerkt en er wordt geen groot beroep gedaan op communicatie. De productieleider is continu op de werkvloer aanwezig en kan zorgen voor de benodigde begeleiding. Appellante is beperkt ten aanzien van lezen en kan alleen korte, zeer eenvoudige teksten lezen. In deze voorbeeldtaak moeten opdrachtbonnen worden gelezen, waar alleen eenvoudige teksten en aantallen op staan, wat volgens de arbeidsdeskundige voor appellante haalbaar is.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen goed gemotiveerd hebben dat appellante arbeidsvermogen heeft. De stellingen van appellante daarover zijn niet met medische informatie onderbouwd en bieden onvoldoende aanknopingspunten om aan de bevindingen van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen te twijfelen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij geen arbeidsvermogen heeft. Onder verwijzing naar een rapport van psycholoog T. Konig van oktober 2024 heeft appellante gesteld dat zij niet vier uur per dag belastbaar is, niet minimaal één uur aaneengesloten kan werken en niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Het Uwv heeft de intensiteit van de begeleidingsbehoefte onderschat. Dit kan niet van een arbeidsorganisatie, al dan niet in beschutte omstandigheden, worden verlangd. De beschrijving van de begeleiding is zodanig dat dit duidt op een noodzaak van meer dan één keer per uur bijsturen waarbij het productieproces wordt onderbroken. Dat betekent dat niet is voldaan aan het één uur aaneengesloten kunnen werken en dat het arbeidsvermogen ontbreekt.
3.2.
Ook uit haar indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) (VG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging) volgt dat appellante geen basale werknemersvaardigheden heeft. Het CIZ heeft vastgesteld dat sprake is van zware regieproblemen, waardoor voortdurende begeleiding en overname van taken nodig is. Er is dagelijkse verzorging en begeleiding nodig bij ADL-verrichtingen. Appellante kan niet zelf op de juiste momenten om hulp vragen. In de verslaglegging door [naam schoolorganisatie] is volgens appellante een te rooskleurig beeld geschetst, terwijl die verslaglegging niet gericht is op het vaststellen of omschrijven van (arbeids)beperkingen, en zich daarvoor ook niet leent.
3.3.
Verder heeft appellante aangevoerd dat uit de toekenning van de vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aan haarzelf en een OVbegeleidingskaart aan haar moeder, volgt dat een reguliere vervoersvoorziening zoals voorgesteld door de arbeidsdeskundige niet toereikend is om het gebrek in de basale werknemersvaardigheden op te heffen.
3.4.
Tot slot heeft appellante aangevoerd dat ten onrechte de duurzaamheid van het ontbreken van het arbeidsvermogen niet is beoordeeld.
Het standpunt van het Uwv
3.5.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De overwegingen en het oordeel van de rechtbank worden onderschreven. De Raad voegt daar het volgende aan toe.
4.4.
Uit het rapport van Konig, dat is opgesteld in opdracht van de gemeente [naam gemeente] , blijkt niet ondubbelzinnig dat appellante niet over arbeidsvermogen beschikt. Vragen over het bestaan van arbeidsvermogen worden door Konig ontkennend beantwoord, maar tegelijkertijd vermeldt zij in haar rapport een aantal voorwaarden waaraan moet zijn voldaan als appellante beschut werk zou doen. Uit dat rapport blijkt ook niet van een medische aandoening die maakt dat appellante vanwege energetische beperkingen niet vier uur per dag belastbaar is. Tot slot ziet het rapport van Konig op de situatie van appellante in oktober 2024 en kan daaruit niet worden afgeleid wat haar beperkingen waren op 1 mei 2022. Zij volgde toen nog onderwijs en had zich ingeschreven voor een pro-entree (mbo 1) opleiding.
4.5.
Appellante heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zij om medische redenen niet in staat zou zijn om, bijvoorbeeld binnen een beschutte werkomgeving, opdrachten te begrijpen en instructies op te volgen. De Raad merkt hierbij op dat de noodzaak van voortdurend toezicht en intensieve begeleiding niet in de weg hoeft te staan aan het aannemen van arbeidsvermogen. [1] Uit het rapport van Konig van oktober 2024 blijkt niet dat de voorwaarden voor beschut werk worden overschreden. Integendeel noemt zij juist een aantal voorwaarden waaronder beschut werk voor appellante niet uitgesloten is. De door Konig genoemde voorwaarden sluiten aan bij de door het Uwv vastgestelde beperkingen.
4.6.
Anders dan appellante stelt is het oordeel van het Uwv niet uitsluitend gebaseerd op het telefoongesprek van de arbeidsdeskundige met [naam] van [naam schoolorganisatie] . Het Uwv heeft ook aangesloten bij rapporten van [naam schoolorganisatie] van 19 augustus 2019 en 15 juni 2020 (advies: uitstroom naar arbeid) en informatie over stageplekken van appellante in een kapsalon en bij een gastouderbureau. De stelling van appellante dat [naam schoolorganisatie] niet in staat zou zijn een inschatting te maken van de arbeidsmogelijkheden van appellante, volgt de Raad niet. [naam schoolorganisatie] is een schoolorganisatie voor speciaal onderwijs en heeft ervaring met (een deel van) de beperkingen van appellante. Wat [naam schoolorganisatie] vindt, is niet doorslaggevend, maar mag door het Uwv wel bij zijn beoordeling worden betrokken als een van de mee te wegen aspecten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat appellante met haar belastbaarheid en intellectuele vermogen in staat kan worden geacht om instructies van een werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren.
4.7.
De Wlz-indicatie leidt niet tot een ander oordeel. Deze is tot stand gekomen binnen een ander wettelijk kader en met een ander doel, namelijk het verkrijgen van zorg en begeleiding in de thuissituatie. Bovendien blijkt uit het CIZ-formulier dat aan de Wlz-indicatie hoofdzakelijk informatie ten grondslag ligt van de moeder van appellante. Het formulier is niet opgesteld door een arts en eerdere school en stage-ervaringen zijn daarbij niet betrokken. Uit de Wlz-indicatie blijkt dat appellante veel begeleiding nodig heeft. Dat sluit niet uit dat zij een taak kan verrichten in een arbeidsorganisatie, nu immers binnen bijvoorbeeld beschut werk intensieve begeleiding en voortdurend toezicht mogelijk zijn. In die zin sluit de indicatie aan bij de door Uwv aangenomen beperkingen voor appellante. Tot slot is van belang dat de Wlz-indicatie is afgegeven op 24 september 2019. Appellante was toen 15 jaar. De Wlzindicatie en de daarbij beschreven begeleidingsbehoefte hebben er niet aan in de weg gestaan dat appellante naar school en, zij het in beperkte mate, naar stages ging en haar school met een diploma heeft afgerond.
4.8.
De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat appellante niet in staat is zich zelfstandig buitenshuis te verplaatsen en te reizen en dat dit kan worden opgelost met een vervoersvoorziening (bijvoorbeeld taxivervoer) voor woon-werkverkeer. Inmiddels beschikt appellante over een Wmo-vervoersvoorziening voor regelmatig bezoek aan het ziekenhuis. Omdat zij daar niet zelfstandig heen kan reizen heeft haar moeder een OV-begeleiderskaart. Dat is echter onvoldoende om aan te nemen dat appellante niet zelfstandig met een vervoersvoorziening van en naar een vaste (beschutte) werkplek kan reizen. Van een medische of door een arts vastgestelde onderbouwing voor de noodzaak van reizen met een (vaste) begeleider is niet gebleken.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op 1 mei 2022 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen op die datum duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1461 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:CRVB:2020:1461).