ECLI:NL:CRVB:2025:294
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering op grond van arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 1 mei 2022 een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, die op die datum achttien jaar oud werd, stelde dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte en dat zij als jonggehandicapte moest worden aangemerkt. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellante over arbeidsvermogen beschikte, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het standpunt van het Uwv had onderschreven. Tijdens de zitting op 6 februari 2025 is appellante verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en het Uwv was vertegenwoordigd via videobellen. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder haar medische situatie en de noodzaak van begeleiding, beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante over arbeidsvermogen beschikt en bevestigt de beslissing van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, wat betekent dat appellante geen recht heeft op de Wajong-uitkering en geen proceskostenvergoeding ontvangt.