ECLI:NL:CRVB:2025:284

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
22/353 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Wajong-uitkering te exporteren naar Bonaire

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van het verzoek van betrokkenen om hun Wajong-uitkering te exporteren naar Bonaire. Betrokkenen, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], zijn afhankelijk van de zorg van hun ouders en hebben aangevoerd dat er een medische noodzaak is voor hun moeder om naar Bonaire te verhuizen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigde. Echter, de Raad oordeelde dat het Uwv terecht de verzoeken had afgewezen, omdat er geen zwaarwegende redenen waren om de hardheidsclausule toe te passen. De Raad volgde de argumenten van het Uwv dat de redenen voor de verhuizing voornamelijk op eigen keuze waren gebaseerd en dat er geen objectieve noodzaak was aangetoond. De Raad heeft de hoger beroepen van het Uwv gegrond verklaard, de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd en de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkenen.

Uitspraak

22/353 WAJONG, 22/354 WAJONG
Datum uitspraak: 19 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2021, 21/394 en 21/488 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] te [woonplaats] (tezamen te noemen: betrokkenen)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of de rechtbank terecht de bestreden besluiten over het verbod de Wajong-uitkering te exporteren, heeft vernietigd. Betrokkenen stellen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat sprake was van een uitzonderlijke situatie die grond geeft om toepassing te geven aan de hardheidsclausule, omdat zij volledig afhankelijk zijn van de zorg van hun ouders en dat er een medische noodzaak is voor de moeder van betrokkenen om naar Bonaire te verhuizen. De Raad volgt de rechtbank en betrokkenen niet in deze stellingen en oordeelt dat het Uwv terecht de verzoeken van betrokkenen om hun Wajong-uitkering te exporteren, heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep tegen beide aangevallen uitspraken ingesteld en nadere stukken ingediend. Betrokkenen hebben een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaken gevoegd behandeld op een zitting van 5 oktober 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M. de Poel. Betrokkenen zijn verschenen door middel van videobellen, vergezeld door hun ouders en bijgestaan door mr. R.J. Hoogeveen.
De Raad heeft het onderzoek heropend om betrokkenen in de gelegenheid te stellen om te reageren op de kort voor de zitting van 5 oktober 2023 ingebrachte rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Betrokkenen hebben op deze rapporten gereageerd, onder verwijzing naar een rapport van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een tweede zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een tweede zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Aan [betrokkene 1] ( [naam 1] ) is vanaf 27 september 2012 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend. Aan [betrokkene 2] ( [naam 2] ) is vanaf 3 september 2016 een Wajong-uitkering toegekend.
1.1.1.
Bij brieven van respectievelijk 29 november 2019 en 2 december 2019 hebben betrokkenen met een beroep op de hardheidsclausule het Uwv verzocht hun Wajong-uitkering te mogen meenemen (exporteren) bij een verhuizing naar Bonaire. Met twee afzonderlijke besluiten van 3 december 2019 heeft het Uwv bepaald dat betrokkenen hun Wajong-uitkering niet mogen exporteren naar Bonaire. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat de door betrokkenen naar voren gebrachte redenen om naar Bonaire te willen verhuizen geen aanleiding geven om de hardheidsclausule toe te passen.
1.1.2.
Het Uwv heeft aanvankelijk de bezwaren tegen die besluiten niet-ontvankelijk verklaard, waarna de rechtbank de beroepen tegen die niet-ontvankelijkverklaring gegrond heeft verklaard en het Uwv heeft opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen.
1.1.3.
Bij besluiten van respectievelijk 10 december 2020 en 16 december 2020 (bestreden besluiten) heeft het Uwv vervolgens de bezwaren van betrokkenen ongegrond verklaard en de exportverboden gehandhaafd.
Uitspraken van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, de bezwaren tegen de primaire besluiten gegrond verklaard, deze besluiten herroepen en bepaald dat betrokkenen hun Wajong-uitkering mogen exporteren naar Bonaire. De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat betrokkenen volledig afhankelijk zijn van derden – hun ouders – en dat zij niet zelfstandig kunnen zorgdragen voor hun algemene dagelijkse levensverrichtingen. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een uitzonderlijke situatie die grond geeft om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder van betrokkenen kampt met lichamelijke en psychische klachten en dat zij de verantwoordelijkheid draagt voor de verzorging van vijf kinderen waarvan er drie ziek, dan wel hulpbehoevend zijn. In Bonaire heeft zij de beschikking over een ruim netwerk dat haar kan ondersteunen bij de verzorging van haar kinderen. Daarbij acht de rechtbank aannemelijk dat in deze bijzondere situatie de moeder van betrokkenen afhankelijk is van de feitelijke en vooral emotionele ondersteuning van haar familie. Daarin heeft de rechtbank voor de moeder van betrokkenen voldoende noodzaak gezien om zich op Bonaire bij haar familie te vestigen. Omdat betrokkenen bovendien afhankelijk zijn van de zorg van hun moeder is voldaan aan de vereisten van artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland [1] (Beleidsregels). Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat zelfs als niet aan deze voorwaarde voldaan zou zijn, dan nog het belang van betrokkenen onder de ruim omschreven hardheidsclausule valt.
De hoger beroepen van het Uwv
3.1.
Het Uwv is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Het Uwv heeft tegen de uitspraken aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet in geschil is dat betrokkenen volledig afhankelijk zijn van hun ouder(s) en dat zij niet zelfstandig kunnen zorgdragen voor hun algemene dagelijks levensverrichtingen. Of dit het geval is, heeft het Uwv namelijk niet beoordeeld. Het antwoord op die vraag heeft het Uwv in het midden gelaten, gelet op het standpunt dat van een noodzaak voor de ouder(s) om op Bonaire te gaan wonen niet is gebleken. Dit standpunt wordt in hoger beroep gehandhaafd, onder verwijzing naar rapporten van 29 augustus 2023 en 29 april 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in hoger beroep verder alsnog beoordeeld of betrokkenen voor hun verzorging volledig afhankelijk zijn van derden. [naam 2] is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor zorg afhankelijk van haar ouders en [naam 1] niet.
Het standpunt van betrokkenen
3.2.
Betrokkenen hebben verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen, onder verwijzing naar de door hen ingebrachte rapporten van 8 februari 2024 en 7 augustus 2024 van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort. Volgens Van Amelsfoort is ook [naam 1] aangewezen op begeleiding, toezicht, steun en zorg van zijn moeder en is voor de moeder van betrokkenen sprake van een medische noodzaak om naar Bonaire te verhuizen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond heeft verklaard, de bestreden besluiten heeft vernietigd, de bezwaren tegen de primaire besluiten gegrond heeft verklaard, deze besluiten heeft herroepen en heeft bepaald dat betrokkenen hun Wajong-uitkering mogen exporteren naar Bonaire. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die het Uwv in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat de hoger beroepen slagen.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van de hoger beroepen belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.2.1.
Zowel in de bestreden besluiten als in de aangevallen uitspraken is uitgegaan van de toepasselijkheid van artikel 3:19 van de Wajong. Aan [naam 1] is echter per 27 september 2012 een Wajong-uitkering toegekend, zodat niet artikel 3:19 van de Wajong, maar het bepaalde in artikel 2:11, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2:13, eerste lid, van de Wajong op zijn aanvraag van toepassing is. Aan [naam 2] is na 1 januari 2015 een Wajonguitkering toegekend, zodat niet artikel 3:19 van de Wajong, maar artikel 1a:6, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 1a:8, eerste lid, van de Wajong uit hoofdstuk 1A op haar aanvraag van toepassing is. Inhoudelijk maakt dit geen verschil. De hoofdstukken 2 en 1A van de Wajong bevatten gelijke bepalingen als artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 3:19, tiende lid, van de Wajong. Namens het Uwv is ter zitting van de Raad meegedeeld dat de Beleidsregels dan ook overeenkomstig worden toegepast op uitkeringen, toegekend op grond van hoofdstuk 3, 2 en 1A van de Wajong. Er is geen reden dit voor onjuist te houden.
4.2.2.
Uit de hiervoor aangehaalde bepalingen uit hoofdstuk 2 van de Wajong (van toepassing op de aanvraag van [naam 1] ) volgt dat het recht op arbeidsondersteuning eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogeheten exportverbod op grond van artikel 2:13, derde lid, van de Wajong (de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsondersteuning indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2.3.
Uit de hiervoor aangehaalde bepalingen uit hoofdstuk 1A van de Wajong (van toepassing op de aanvraag van [naam 2] ) volgt dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogeheten exportverbod op grond van artikel 1a:8, derde lid, van de Wajong (de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Beleidsregels (hardheidsclausule)
4.3.
In artikel 2 van de Beleidsregels is vermeld dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard indien de jonggehandicapte naar het oordeel van het Uwv zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.4.
In de toelichting op de Beleidsregels is over het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c, van de Beleidsregels toegelicht dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen, objectief en dwingend van aard moeten zijn, en dus niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze. Daarnaast is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en dat er ook in andere dan de drie genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent. Het Uwv beoordeelt de omstandigheden zoals die van toepassing zijn op het moment dat de betrokkene buiten Nederland gaat wonen.
4.5.
De invulling die het Uwv in zijn Beleidsregels aan de toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven is, zoals de Raad eerder heeft geoordeeld, niet onjuist of onredelijk. [2]
4.6.
De situatie van betrokkenen moet worden getoetst aan artikel 2, aanhef en onder c, van de Beleidsregels. Als een jonggehandicapte volledig zorgafhankelijk is van derden die naar het buitenland verhuizen, geldt daarbij de aanvullende voorwaarde dat sprake moet zijn van een noodzaak voor die derden om buiten Nederland te gaan wonen. De enkele omstandigheid dat [naam 2] voor haar zorg afhankelijk is van haar ouders, maakt daarom niet dat er sprake is van een zwaarwegende reden. De Raad laat daarbij het standpunt van het Uwv dat [naam 1] niet van de zorg van zijn ouders afhankelijk is in het midden, omdat dit standpunt niet aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.
4.7.
Het Uwv heeft op goede gronden besloten om geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule omdat in de situatie van betrokkenen niet gesproken kan worden van een onbillijkheid van overwegende aard, zoals bedoeld in 4.2.2 en 4.2.3. Van een objectieve en dwingende noodzaak voor de moeder van betrokkenen om naar Bonaire te verhuizen is niet gebleken. Dat de moeder van betrokkenen verschillende medische klachten heeft, is daarvoor onvoldoende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in hoger beroep met de rapporten van 29 augustus 2023 afdoende gemotiveerd dat en waarom de door betrokkenen aangevoerde omstandigheden geen medische noodzaak vormen om naar Bonaire te verhuizen. Samengevat heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de medische stukken geconcludeerd dat de huisarts weliswaar in maart 2019 heeft geconcludeerd dat de moeder van betrokkenen last heeft van somberheid en wisselende emoties dan wel bij depressie/angst en heimwee (naar Bonaire) dan wel bij hormonale veranderingen. Psychische hulp zag de moeder echter absoluut niet zitten. In de periode van anderhalf jaar daarna zijn er geen consulten meer geweest voor deze klachten. Dit impliceert dat van een psychiatrisch ziektebeeld geen documentatie is, waarbij is opgemerkt dat heimwee geen psychische stoornis is. Betrokkenen hebben in hoger beroep geen nadere medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat wel sprake is van een medische noodzaak om naar Bonaire te verhuizen. De reden van de moeder om naar Bonaire te willen verhuizen, het kunnen terugvallen op haar familie die zij daar wel heeft en in Nederland niet, is begrijpelijk, maar kan niet wegnemen dat de verhuizing in overwegende mate op de eigen keuze is gebaseerd zonder dat van een objectieve en dwingende noodzaak daartoe is gebleken.
4.8.
Het door betrokkenen ingebrachte rapport van 8 februari 2024 van verzekeringsarts Van Amelsfoort leidt niet tot een ander oordeel. In de reactie op dit rapport van 29 april 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar geconcludeerd dat Van Amelsfoort niet heeft toegelicht op basis van welke medische gronden de moeder van betrokkenen vanwege toenemende psychische klachten haar zorgrol niet zal kunnen blijven waarmaken. Zoals in 4.7 vermeld, kan uit het huisartsjournaal in ieder geval niet de conclusie volgen dat sprake is van toenemende psychische klachten zoals verzekeringsarts Van Amelsfoort concludeert, en evenmin dat sprake is van psychopathologie. Bovendien, als wel sprake zou zijn van psychopathologie, dan is dat in de regel behandelbaar en geen medische reden voor verhuizen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er is geen twijfel aan deze inzichtelijk gemotiveerde reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Van Amelsfoort heeft hier in zijn nadere reactie alleen tegenovergesteld dat het niet juist is om als arts ziekte te veroorzaken, dat ziekte als gevolg van een sociale stressor hier een rol speelt (reactieve angst of stemmingsstoornis) en heimwee als zodanig geen ziekte is, maar wel degelijk aanleiding kan geven tot ziekte, en dat daar afdoende literatuur over is. Hiermee heeft Van Amelsfoort geenszins onderbouwd dat bij de moeder van betrokkenen sprake is van ernstige psychopathologie en ook niet dat, zo daarvan sprake is, de problematiek niet in Nederland te behandelen is. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat ook van de vader van betrokkenen mag worden verwacht dat hij een aandeel neemt in de zorg voor betrokkenen zodat de moeder ontlast wordt, een conclusie waarmee Van Amelsfoort het eens is.
4.9.
Omdat de Raad geen reden heeft voor twijfel aan de medische beoordeling is er geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige. Het verzoek van betrokkenen daartoe wordt afgewezen.
4.10.
Ook anderszins heeft het Uwv geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Daarbij is van belang dat blijkens de wetsgeschiedenis [3] het exportverbod van de Wajong-uitkeringen het uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts toepassing kan vinden in uitzonderlijke situaties. Het oordeel van de rechtbank dat, zelfs als niet wordt voldaan aan artikel 2, aanhef en onder c, van de Beleidsregels, dan nog de situatie van betrokkenen onder de ruim omschreven hardheidsclausule valt, wordt dan ook niet gevolgd. Onjuist is ook de veronderstelling van betrokkenen dat het Uwv een aparte beroepsgrond had moeten wijden aan deze overweging van de rechtbank om de hoger beroepen van het Uwv te kunnen doen slagen en dat dit oordeel van de rechtbank daarom in rechte vaststaat. De bestreden besluiten berusten immers op het algemene standpunt dat er geen zwaarwegende redenen aanwezig zijn om toepassing te geven aan de hardheidsclausule, waarbij de focus lag op de medische situatie van de moeder, omdat betrokkenen zich daarop hebben beroepen.
4.11.
Omdat het Uwv pas in hoger beroep met de rapporten van 29 augustus 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een voldoende motivering heeft gegeven, waren de bestreden besluiten niet voorzien van een deugdelijke motivering zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. Deze schending wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, omdat aannemelijk is dat betrokkenen hierdoor niet zijn benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zouden besluiten met gelijke uitkomst zijn genomen.

Conclusie en gevolgen

5.1.
De hoger beroepen van het Uwv slagen dus. Uit 4.7 tot en met 4.11 volgt dat de aangevallen uitspraken niet in stand kunnen blijven en moeten worden vernietigd. De beroepen tegen de bestreden besluiten zullen ongegrond worden verklaard.
5.2.
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van betrokkenen in beroep en in hoger beroep. In hoger beroep wordt uitgegaan van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), omdat deze zaken gelijktijdig zijn behandeld door de Raad en de werkzaamheden in de zaken nagenoeg identiek zijn geweest, zodat zij voor toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb in hoger beroep worden beschouwd als één zaak. In beroep wordt niet uitgegaan van samenhangende zaken, omdat de zaken afzonderlijk zijn behandeld, inclusief twee afzonderlijke zittingen. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 3.628,- in beroep (2 maal 1 punt met wegingsfactor 1 voor het indienen van de beroepschriften en 2 maal 1 punt met wegingsfactor 1 voor het bijwonen van de zittingen, met een waarde per punt van € 907,-) en op € 2.267,50 in hoger beroep (1 punt met wegingsfactor 1 voor het indienen van het verweerschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met wegingsfactor 1, en 1 punt voor het indienen van een zienswijze met wegingsfactor 0,5, met een waarde per punt van € 907,-).
5.3.
Verder wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de door betrokkenen geraadpleegde verzekeringsarts in hoger beroep. Voor de werkzaamheden van verzekeringsarts Van Amelsfoort hebben betrokkenen verzocht om vergoeding van de facturen van 9 februari 2024 met een bedrag van € 3.630,- en 7 augustus 2024 met een bedrag van € 605,-. Dit verzoek komt deels voor toewijzing in aanmerking. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder b, van het Bpb wordt de vergoeding van kosten van een door een partij ingeschakelde deskundige vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Bij het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) zijn deze tarieven vastgesteld. Op grond van artikel 6 van het Bts geldt voor het jaar 2023 een maximaal uurtarief van € 142,75 exclusief omzetbelasting. Uitgaande van 14 uren tegen dit maximale uurtarief bedragen de te vergoeden kosten € 1.998,50. Op grond van artikel 15 van het Bts wordt dit bedrag verhoogd met de omzetbelasting van 21% die daarover is verschuldigd, zodat de vergoeding in totaal € 2.418,19 inclusief omzetbelasting bedraagt. De op de specificatie van de factuur genoemde administratiekosten van € 682,50 exclusief omzetbelasting per dossier komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat artikel 1 van het Bbp niet in deze kosten voorziet. Dat geldt ook voor de drie uur die is genoteerd voor ‘opvragen medische dossiers specialisten, advocaat en Uwv’, omdat dit administratieve handelingen betreft. Het totale bedrag aan voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten in hoger beroep bedraagt dan € 8.313,69.
6. Ook dient het Uwv de door betrokkenen in beroep betaalde griffierechten te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep.
- vernietigt de aangevallen uitspraken;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 10 december 2020 en 16 december 2020 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van betrokkenen tot een bedrag van € 8.313,69;
- bepaalt dat het Uwv aan betrokkenen het in beroep betaalde griffierecht van € 96,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) S.P.A. Elzer

Bijlage

Artikel 1a:6 Wajong
1. Voor de toepassing van deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen worden de volgende uitsluitingsgronden onderscheiden: (…)
c. het niet in Nederland wonen; (…)
Artikel 1a:8 Wajong
1. In afwijking van de artikelen 1a:2, eerste lid, en 1a:9 is artikel 1a:6, eerste lid, onderdeel c, eerst van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. (…)
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan artikel 1a:6, eerste lid, onderdeel c, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 2:11 Wajong
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden de volgende uitsluitingsgronden onderscheiden: (…)
c. het niet in Nederland wonen; (…)
Artikel 2:13 Wajong
1. In afwijking van de artikelen 2:15 en 2:16 is artikel 2:11, eerste lid, onderdeel c, eerst van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. (…)
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan artikel 2:11, eerste lid, onderdeel c, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsondersteuning indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Voetnoten

1.Stcrt. 2003, 84, p. 17 en gewijzigd bij Stcrt. 18 augustus 2010, nr. 12828, p.1.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 18 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU5101.
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 161, nr. 3, p. 94-95.