ECLI:NL:CRVB:2025:280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
24/718 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. J.P.J. Franssen, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had een gewijzigd besluit genomen over de aanspraak op de uitkering, maar appellant trok het hoger beroep in nadat het Uwv had vastgesteld dat hij alsnog recht had op een IVA-uitkering per 26 oktober 2021. Appellant verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de kosten van bezwaar en proceskosten. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en aangegeven ook de kosten in bezwaar te vergoeden, maar betwistte de proceskosten in beroep. De Raad heeft de proceskosten begroot op € 5.180,73, inclusief kosten voor de expertise, en heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van deze kosten en het griffierecht van € 188,-. De uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, met S. Pouw als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 februari 2025.

Uitspraak

Datum uitspraak: 20 februari 2025
24/718 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 maart 2024, 22/5191 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.J. Franssen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een gewijzigd besluit genomen over de aanspraak op de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de kosten van bezwaar en in de proceskosten.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken, omdat het Uwv met een nader besluit, zoals aangeduid in de brief van 4 juni 2024, heeft vastgesteld dat aan appellant per 26 oktober 2021 alsnog een IVA-uitkering toekomt, waarmee aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
Gevraagd is om het Uwv te veroordelen in de proceskosten in beroep en in hoger beroep en in de kosten van een door appellant geraadpleegde deskundige.
Het Uwv heeft te kennen gegeven ook de kosten in bezwaar te vergoeden. Verder kan het Uwv zich verenigen met de door appellant gevraagde kostenvergoeding, met uitzondering van de proceskosten in beroep. De zaak is door het Uwv als ‘zeer licht’ getypeerd, op grond waarvan er een wegingsfactor van 0,25 geldt, terwijl de wegingsfactor volgens appellant 1 moet zijn, omdat het een zaak betreft van gemiddeld gewicht.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.294,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,-). De kosten in beroep worden begroot op € 907,‑ (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Voor het aannemen van een andere wegingsfactor wordt geen aanleiding gezien. Verder worden de kosten in hoger beroep begroot op € 907,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,-).
Ook komen kosten die appellant redelijkerwijs voor de expertise heeft moeten maken voor vergoeding in aanmerking. Over de hoogte van de vergoeding bestaat overeenstemming tussen partijen. De vergoeding van die kosten wordt met inachtneming daarvan vastgesteld op € 2.072,73.
In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding daarmee € 5.180,73.
Ook moet het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 5.180,73;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) S. Pouw