ECLI:NL:CRVB:2025:276

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
23/3194 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid met voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing

In deze zaak staat de weigering van het Uwv om appellante een WIA-uitkering toe te kennen centraal. Appellante heeft zich op 2 oktober 2017 ziekgemeld met psychische klachten en heeft op 3 maart 2020 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft haar aanvraag afgewezen. Appellante is van mening dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat er meer beperkingen zijn dan het Uwv heeft aangenomen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, waarbij appellante door een geregistreerde verzekeringsarts bezwaar en beroep moest worden onderzocht. Na dit onderzoek heeft het Uwv opnieuw besloten om de aanvraag van appellante af te wijzen, wat door de rechtbank is bevestigd. In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de weigering van de WIA-uitkering in stand.

Uitspraak

23/3194 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 oktober 2023, 23/41 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Werkgever] te [vestigingsplaats] (werkgever)
Datum uitspraak: 19 februari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 10 oktober 2019 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante is het medisch onderzoek niet zorgvuldig verricht en zijn er meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De werkgever heeft een zienswijze ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 januari 2025. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik. Voor de werkgever is mr. L.M. Burger verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als medewerkster [functie] bij [Werkgever] voor gemiddeld 22,30 uur per week. Op 2 oktober 2017 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellante op 3 maart 2020 een (laattijdige) aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 mei 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante, rekening houdend met deze beperkingen, nog altijd geschikt is voor haar laatste werk. Het Uwv heeft bij besluit van 11 juni 2020 geweigerd appellante met ingang van 10 oktober 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij geschikt wordt geacht voor het laatst verrichte werk.
1.2.
Bij besluit van 21 december 2020 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een arts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank van 25 oktober 2022
2.1.
Bij uitspraak van 25 oktober 2022 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard en het bestreden besluit 1 vernietigd. De rechtbank heeft overwogen dat in de primaire fase slechts een telefonisch spreekuur heeft plaatsgevonden door een verzekeringsarts en appellante in de bezwaarfase op een fysiek spreekuur/hoorzitting is gezien door een arts bezwaar en beroep. Voorts geeft de summiere ‘psychische indruk’ in het rapport van de arts bezwaar en beroep geen blijk van een voldoende zorgvuldig en gemotiveerd medisch onderzoek temeer omdat appellante voornamelijk psychische klachten heeft geuit en zij meerdere malen met informatie van behandelend artsen haar klachten en beperkingen heeft gepoogd te onderbouwen. Aan het bestreden besluit 1 kleeft dan ook een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. De rechtbank heeft het Uwv opdracht gegeven om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, waarbij appellante in beginsel dient te worden onderzocht door een geregistreerde verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.2.
Het Uwv heeft op 22 december 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2) waarin het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond is verklaard. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 december 2022 ten grondslag. Het Uwv heeft daarbij het standpunt ingenomen bij zijn beslissing te blijven waarbij appellante vanaf 10 oktober 2019 geen recht heeft op een WIAuitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is vanwege geschiktheid voor het eigen werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gesproken tijdens een medisch spreekuur op 5 december 2022. Na onderzoek heeft deze arts geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de belastbaarheid zoals neergelegd in de FML van 24 november 2020 (geldig vanaf 10 oktober 2019).
Uitspraak van de rechtbank van 20 oktober 2023 (aangevallen uitspraak)
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek van het Uwv met aanvulling van het onderzoek van verzekeringsarts bezwaar en beroep op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Uit het rapport van 20 december 2022 blijkt dat een uitgebreide medische anamnese heeft plaatsgevonden en er is een gedegen psychisch onderzoek verricht. Hiermee beschikte de verzekeringsarts bezwaar en beroep over voldoende inzicht in de psychische toestand van appellante op 10 oktober 2019. Uit het rapport blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de hoogte was van haar klachten en deze heeft hij ook kenbaar betrokken in zijn beoordeling. De enkele omstandigheid dat verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellante ervaren klachten op een andere manier heeft gewogen dan dat zij die ervaart, betekent niet dat het medische oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij appellante zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 24 november 2020 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat het eigen werk geschikt voor haar was.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar medische klachten en beperkingen. Weliswaar heeft er een gesprek met haar plaatsgevonden maar er was geen sprake van een gedegen psychisch onderzoek en het heeft niet veel bijgedragen aan het eerder medisch onderzoek. Het is niet aan de bestuursrechter om, zonder een gedegen en onderbouwd medisch advies van een onafhankelijke derde als deskundige, te oordelen over zaken als deze. Het gaat er niet om dat het rapport van het Uwv leest als een gedegen psychisch onderzoek, dat de klachten van appellante kenbaar zijn betrokken in de beoordeling en dat er een uitgebreide anamnese heeft plaatsgevonden. De kern moet zijn dat de medische inhoud van de rapporten voldoet aan de (medische) normen, regels en kaders die hieraan gesteld mogen en moeten worden. Dat dient door een (derde) arts te worden beoordeeld. Slechts een onderzoek door een deskundige kan leiden tot een eerlijk proces. Appellante heeft verzocht om het beroep gegrond te verklaren dan wel om een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het standpunt van de werkgever
3.3.
De werkgever heeft ook verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit 2 over de weigering een WIA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak besproken. Appellante heeft geen argumenten genoemd op grond waarvan het oordeel van de rechtbank onjuist moet worden geacht.
4.3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het niet aan de bestuursrechter is om, zonder een gedegen en onderbouwd medisch advies van een onafhankelijke derde als deskundige, te oordelen over zaken als de onderhavige. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het is aan de bestuursrechter om aan de hand van de beroepsgronden te beoordelen of de rapporten van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en deugdelijk gemotiveerd, duidelijk en concludent zijn. Bij de uitspraak van 25 oktober 2022 heeft de rechtbank een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek geconstateerd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv een nieuw onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep laten verrichten en mede op grond daarvan het bestreden besluit 2 genomen.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het aanvullend onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, voldoende zorgvuldig is geweest. Appellante heeft, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 25 oktober 2022, op 5 december 2022 het spreekuur bezocht van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft, zo blijkt uit het rapport van 20 december 2022, appellante gesproken en uitgebreid psychisch onderzocht en de in het dossier aanwezige medische gegevens kenbaar meegewogen. Niet is gebleken dat er medische informatie of (uitvraag van) klachten zijn gemist. Appellante heeft niet toegelicht waarom dit aanvullend medisch onderzoek nog steeds ontoereikend moet worden geacht.
4.5.
Met de rechtbank wordt ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid per 10 oktober 2019 zoals neergelegd in de FML van 24 november 2022. De gronden die appellante in dit verband heeft aangevoerd heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak besproken en uitgelegd waarom deze niet slagen. In het rapport van 20 december 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd waarom de beperkingen in de FML van 24 november 2022 voldoende tegemoet komen aan de psychische klachten van appellante ten tijde van de datum in geding 10 oktober 2019. Appellante heeft in hoger beroep geen argumenten genoemd die leiden tot twijfel over de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. Evenmin heeft zij in hoger beroep medische informatie ingediend waaruit blijkt dat haar medische problematiek rond de datum in geding ernstiger was dan waarvan het Uwv is uitgegaan.
4.6.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige. Evenmin is gebleken dat sprake is van bewijsnood aan de zijde van appellante die in strijd is met het recht op een eerlijk proces, zodat ook hierin geen aanleiding bestaat om een deskundige in te schakelen.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Tot slot wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de maatmanarbeid in medisch opzicht geschikt is voor appellante.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante vanaf 10 oktober 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025.
(getekend) C. Karman
(getekend) A.K.F. Ouwehand