ECLI:NL:CRVB:2025:274

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
24/567 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2025 uitspraak gedaan over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. De Raad oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had vastgesteld dat appellante op de dag dat zij achttien jaar werd, over arbeidsvermogen beschikte. Appellante had aangevoerd dat zij op die datum niet als jonggehandicapte moest worden aangemerkt, omdat zij geen arbeidsvermogen had. De Raad volgde dit standpunt niet en bevestigde de beslissing van het Uwv. De zaak kwam voort uit een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het bezwaar van appellante tegen de weigering van de Wajong-uitkering ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende medische informatie beschikbaar was om te concluderen dat appellante arbeidsvermogen had. De Raad onderschreef deze conclusie en oordeelde dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om gedurende ten minste vier uur per dag te werken. De Raad bevestigde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef en dat er geen grond was voor schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door D.S. de Vries, met S.S. Blok als griffier.

Uitspraak

24/567 WAJONG
Datum uitspraak: 19 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2024, 22/4239 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [geboortedatum] 2021 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 januari 2025. Voor appellante is haar moeder [naam moeder] verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2003, heeft met een door het Uwv op 25 november 2021 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante een functionele neurologische stoornis heeft (FNS). Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de behandelend (kinder)neuroloog. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 13 januari 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 10 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat zij ten onrechte niet lichamelijk is onderzocht. Appellante heeft namelijk zelf verzocht om een hoorzitting via beeldbellen, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig was en appellante zelf niet. In het rapport van 28 augustus 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat een lichamelijk onderzoek van appellante ook niet nodig was, omdat er voldoende medische informatie beschikbaar was. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het gestelde in beroep geen grond om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat appellante over arbeidsvermogen beschikt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 26 juli 2022 en 28 augustus 2023 op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd dat appellante, ondanks haar bepekringen, voor gedurende ten minste vier uren per dag belastbaar is en dat zij ten minste gedurende een uur aangesloten kan werken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 9 augustus 2022 en 28 maart 2023 op inzichtelijk en overtuigende wijze gemotiveerd dat appellante de taak 'scannen' minimaal een uur aaneengesloten kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante onder meer een rapport van 3 oktober 2023 van het Leids Universitair Behandel en Expertise Centrum (LUBEC) ingebracht.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 23 mei 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) één van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per [geboortedatum] 2021 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) arbeidsvermogen heeft.
Medische beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van deze artsen. De rechtbank heeft de in hoger beroep herhaalde beroepsgrond over het niet zien van appellante door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in bezwaar, afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat die grond niet slaagt. De desbetreffende overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. De verzekeringsartsen van het Uwv zijn uitgegaan van de bij de FNS passende beperkingen van onder meer vermoeidheid. Er zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen objectiveerbare medische argumenten dat appellante lichamelijk dan wel vanwege psychische stoornissen niet ten minste vier uur per dag belastbaar was en aaneengesloten kon werken gedurende tenminste een uur. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante heeft haar andersluidende standpunt niet met medische stukken onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn conclusie dat het rapport van 3 oktober 2023 van LUBEC niet tot een andere uitkomst leidt. De beschadigingen in de hersenen (laesies), die appellante heeft benoemd als mogelijke verklaringen voor haar klachten, zijn al sinds 2011 bekend en zijn door de verzekeringsartsen bij de beoordeling betrokken. De behandelend kinderneuroloog heeft op 20 augustus 2021 na nieuw neurologisch onderzoek en het betrekken van de eerdere diagnostiek waaronder de laesies, geconcludeerd dat er geen onderliggende neurologische verklaring is voor het gevoel van vermoeide benen. Daarna werd de diagnose FNS gesteld. Omdat er geen twijfel is over het standpunt van de verzekeringsartsen, is er geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te raadplegen.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
De rechtbank heeft ook met juistheid geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en de taak scannen kan uitvoeren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft navolgbaar gemotiveerd toegelicht dat het kunnen begrijpen, onthouden en uitvoeren van taken geen probleem voor appellante lijkt, gelet op de door haar behaalde vmbo- en mbo-studieresultaten. Appellante is aangewezen op begeleiding bij de uitoefening van een taak. Er moet toezicht zijn bij aanvang van arbeidstaken en toezicht op het beloop. De sociale werkvorm beschut werk kan appellante voldoende begeleiding bieden. Deze begeleiding is bij de taak scannen te realiseren. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan deze toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat van arbeidsvermogen ook sprake is wanneer iemand, al dan niet met intensieve begeleiding, kan werken in een beschutte werkomgeving. Dat het appellante niet is gelukt bij meerdere baantjes om haar werk voor langere tijd te behouden, leidt niet tot een ander oordeel. Gesteld noch gebleken is immers dat aan appellante daarbij de begeleiding is geboden die appellante nodig heeft en dat in de overige voorwaarden voor het functioneren van werk voor appellante was voorzien.
4.5.
Wat appellante heeft aangevoerd over de gewenste omzetting van de toegekende Indicatie banenafspraak, in een voorziening beschut werk, valt buiten de omvang van dit geding.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op [geboortedatum] 2021 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Dit betekent ook dat er geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025.
(getekend) D.S. de Vries
De griffier is verhinderd te ondertekenen.