ECLI:NL:CRVB:2025:274
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2025 uitspraak gedaan over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. De Raad oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had vastgesteld dat appellante op de dag dat zij achttien jaar werd, over arbeidsvermogen beschikte. Appellante had aangevoerd dat zij op die datum niet als jonggehandicapte moest worden aangemerkt, omdat zij geen arbeidsvermogen had. De Raad volgde dit standpunt niet en bevestigde de beslissing van het Uwv. De zaak kwam voort uit een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het bezwaar van appellante tegen de weigering van de Wajong-uitkering ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende medische informatie beschikbaar was om te concluderen dat appellante arbeidsvermogen had. De Raad onderschreef deze conclusie en oordeelde dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om gedurende ten minste vier uur per dag te werken. De Raad bevestigde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef en dat er geen grond was voor schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door D.S. de Vries, met S.S. Blok als griffier.