ECLI:NL:CRVB:2025:268
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- D. Hardonk-Prins
- K.H. Sanders
- B. Serno
- Rechtspraak.nl
Terugvordering te veel betaalde persoonsgebonden budget en lagere vaststelling pgb voor 2018
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de terugvordering van een te veel betaald persoonsgebonden budget (pgb) en de lagere vaststelling van het pgb voor het jaar 2018. De appellanten, de erven van betrokkene, waren het niet eens met de beslissing van het zorgkantoor, CZ zorgkantoor, dat een bedrag van € 26.792,- teruggevorderd werd. Dit bedrag was gebaseerd op de vaststelling dat het informele tarief van toepassing was in plaats van het maximale tarief per uur voor de ingekochte zorg.
De rechtbank had eerder het beroep van de appellanten ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellanten in hoger beroep beoordeeld, waarbij de kern van het geschil lag in de vraag of Stichting Robero als onderneming kan worden aangemerkt volgens artikel 5.22, lid 2, onder a, van de Regeling langdurige zorg. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de inschrijving van Robero in het handelsregister niet voldoende bewijs levert dat de activiteiten van Robero betrekking hebben op het verlenen van zorg zoals bedoeld in de Wet langdurige zorg (Wlz).
Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat de lagere vaststelling van het pgb voor 2018 en de terugvordering door het zorgkantoor in stand blijven. De appellanten kregen geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.