ECLI:NL:CRVB:2025:261
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak staat de vraag centraal of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant heeft vastgesteld. Appellant, die voor het laatst als havenmedewerker werkte, heeft zich op 5 juni 2020 ziekgemeld. Het Uwv heeft na onderzoek door een arts en een arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellant per 3 juni 2022 een arbeidsongeschiktheidspercentage van 52,47% had en per 13 september 2022 53,09%. Appellant is het niet eens met deze vaststellingen en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en oordeelt dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat er voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing is voor de vastgestelde percentages en dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellant. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen wordt afgewezen, omdat er geen reden is om aan de medische beoordeling te twijfelen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten.