ECLI:NL:CRVB:2025:260
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid met voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing
In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant centraal, die per 16 november 2022 is stopgezet omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en komt tot de conclusie dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank Gelderland bevoegd was om te oordelen over de zaak, conform artikel 8:117 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het feit dat appellant eerder een loongerelateerde WGA-uitkering had ontvangen en dat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 tot 100%. Na een medisch onderzoek door het Uwv, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgesteld, is geconcludeerd dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek onderschreven en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen voor zijn PTSS en dat hij recht heeft op een onafhankelijke deskundige. De Raad heeft deze argumenten verworpen en bevestigd dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellant. De beëindiging van de WIA-uitkering blijft derhalve in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.