ECLI:NL:CRVB:2025:260

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
24/397 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid met voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing

In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant centraal, die per 16 november 2022 is stopgezet omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en komt tot de conclusie dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank Gelderland bevoegd was om te oordelen over de zaak, conform artikel 8:117 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het feit dat appellant eerder een loongerelateerde WGA-uitkering had ontvangen en dat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 tot 100%. Na een medisch onderzoek door het Uwv, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgesteld, is geconcludeerd dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek onderschreven en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen voor zijn PTSS en dat hij recht heeft op een onafhankelijke deskundige. De Raad heeft deze argumenten verworpen en bevestigd dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellant. De beëindiging van de WIA-uitkering blijft derhalve in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/397 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 februari 2024, 23/1027 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 februari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 16 november 2022 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. van de Griek, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 oktober 2024 heeft mr. K. Aslan, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Namens appellant zijn nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 januari 2025. Voor appellant is mr. Aslan verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van de Graaff.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als logistiek medewerker voor 40,45 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 9 april 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant bij besluit van 15 februari 2022 met ingang van 9 april 2022 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht. Dit besluit is niet gebaseerd op aanvullend onderzoek door het Uwv.
1.2.
De (ex-)werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 februari 2022. In verband daarmee heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 juli 2022. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 15 september 2022 de WIAuitkering van appellant met ingang van 16 november 2022 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 13 april 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 30 maart 2023 een gewijzigde FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellant geschikt geacht voor drie van de eerder voorgehouden functies. Op basis van die resterende functies blijft de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 november 2022 vastgesteld op minder dan 35%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
Daartoe heeft de rechtbank allereerst wat betreft haar bevoegdheid overwogen dat appellant beroep heeft ingesteld bij de rechtbank Overijssel, terwijl de rechtbank Gelderland de bevoegde rechtbank is. Met instemming van partijen heeft de rechtbank Overijssel uitspraak gedaan. Hierbij heeft de rechtbank ook artikel 8:117 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betrokken.
2.2.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig en volledig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De (primaire) arts heeft het dossier bestudeerd en een spreekuurcontact gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, appellant tijdens een hoorzitting gezien en aansluitend een lichamelijk onderzoek verricht. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de volledigheid van het verslag van de verzekeringsarts over wat appellant op de hoorzitting heeft verteld. Verder ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat niet alle relevante medische klachten van appellant bij de beoordeling zijn betrokken.
2.3.
Ook inhoudelijk heeft de rechtbank de beoordeling van het Uwv onderschreven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen reden bestaat om aan te nemen dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 30 maart 2023 voldoende overtuigend gemotiveerd dat bij het medisch onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden dat nog sprake is van PTSS. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 30 maart 2023 aanvullende beperkingen aangenomen in categorie I en II voor stresserende omstandigheden. Verder is niet gebleken dat appellant is aangewezen op werkzaamheden in een prikkelarme omgeving of dat een urenbeperking aan de orde zou zijn. Beperkingen op dat gebied zijn dan ook terecht niet aangenomen. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 9 juni 2023 de FML van 30 maart 2023 aangepast omdat daarin abusievelijk een beperking voor beroepsmatig chaufferen (aspect 2.11) niet was opgenomen. Nu de rechtbank geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
2.4.
De rechtbank ziet ten slotte geen aanleiding om te oordelen dat de voorgehouden functies in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn, omdat de medische grondslag is onderschreven. Appellant heeft geen arbeidskundige gronden ingebracht zodat de rechtbank tot de slotsom is gekomen dat het Uwv de WIA-uitkering op goede gronden heeft beëindigd per 16 november 2022. In verband met de correctie van de FML op 9 juni 2023 heeft de rechtbank het Uwv met toepassing van artikel 6:22 van de Awb veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Het standpunt van appellant in hoger beroep
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Kort samengevat is aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen beperkingen heeft aangenomen voor de PTSS. Op de hoorzitting heeft appellant melding gemaakt van concentratiestoornissen, paniekaanvallen en herbelevingen, welke klachten duiden op het bestaan van PTSS. Verder is in het rapport van de verzekeringsarts vermeld dat appellant is aangewezen op een prikkelarme omgeving. Op grond van de PTSS bestaat ook aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. Appellant verzoekt de Raad om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Ambtshalve overweegt de Raad het volgende. Appellant woonde ten tijde van het instellen van zijn beroep in [woonplaats] . Op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Awb was daarom niet de rechtbank Overijssel, maar de rechtbank Gelderland bevoegd om op het beroep te beslissen. De Raad verklaart met toepassing van artikel 8:117 van de Awb de onbevoegdheid van de rechtbank voor gedekt en merkt de aangevallen uitspraak aan als bevoegdelijk gedaan.
4.2.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Wat betreft de stelling van appellant dat bij het vaststellen van de beperkingen ten onrechte niet is uitgegaan van PTSS wordt overwogen dat de rechtbank met juistheid de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in diens rapport van 30 maart 2023 heeft gevolgd. Daarbij is onder meer vermeld dat PTSS geen diagnose is, waarvan geen verbetering kan ontstaan en dat uit de medische stukken volgt dat een eerdere behandeling voor PTSS succesvol is geweest. Verder is niet gebleken dat appellant na 2020 nog in behandeling voor die klachten is geweest. Bovendien heeft ook de verzekeringsarts in zijn rapport van 4 juli 2022 onder meer te kennen gegeven dat de PTSS niet meer op de voorgrond staat. Het Uwv heeft daarmee voldoende onderbouwd dat geen aanleiding bestaat om voor de PTSS meer beperkingen aan te nemen.
4.5.
De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat onduidelijk is waarom geen beperking is aangenomen voor veelvuldig onderbrekingen en storingen (aspect 1.8.3). In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 maart 2023 is onder meer toegelicht dat in verband met de beperkte stressbestendigheid hoog stresserende omstandigheden in werk vermeden moeten worden. Op grond hiervan is appellant aangewezen geacht op een voorspelbare werksituatie, waarvoor een beperking op aspect 1.8.2 in de FML is opgenomen. Geen aanleiding bestaat deze toelichting niet te volgen.
4.6.
Omdat er geen aanleiding wordt gezien te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) bestaat er geen reden om een deskundige in te schakelen.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 9 juni 2023 worden de bij de WIAbeoordeling geselecteerde functies in medisch opzicht passend geacht voor appellant. Een grond over een diploma-eis in de geduide functies is ter zitting niet gehandhaafd, zodat dit geen nadere bespreking behoeft. Daarmee wordt ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist geacht.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025.
(getekend) D.S. de Vries
De griffier is verhinderd te ondertekenen.