In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een ex-werknemer van appellante, die door het Uwv in twee fasen is vastgesteld op respectievelijk 48,71% per 2 december 2020 en 76,99% per 9 juli 2021. Appellante betwist deze percentages en stelt dat de ex-werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de arbeidsongeschiktheidspercentages terecht heeft vastgesteld. De Raad oordeelt dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordelingen. Appellante heeft aangevoerd dat zij geen uitnodiging voor de zitting bij de rechtbank heeft ontvangen, wat door de Raad is erkend als een schending van artikel 8:56 van de Awb. Desondanks heeft de Raad besloten om zonder terugverwijzing naar de rechtbank over de zaak te beslissen, omdat er geen nader onderzoek nodig was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de arbeidsongeschiktheidspercentages en de uitkering van de ex-werknemer niet wijzigen. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante en wordt het griffierecht terugbetaald.