ECLI:NL:CRVB:2025:25

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
24/817 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 29 maart 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft dat de functies die aan appellante zijn voorgelegd, geschikt zijn. De Raad volgt de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het bezwaar van appellante ongegrond verklaarde. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van appellante op een zorgvuldige manier heeft beoordeeld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 12 januari 2023. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en houdt de weigering van de WIA-uitkering in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/817 WIA
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2024, 23/1822 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 29 maart 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan zij niet de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 oktober 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F.C.A.M. Weterings.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verkoopmedewerker voor gemiddeld 28,05 uur per week. Op 1 april 2019 heeft zij zich ziekgemeld met gezondheidsklachten na een auto-ongeluk. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 februari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 0%. Het Uwv heeft bij besluit van 8 maart 2021 geweigerd appellante met ingang van 29 maart 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 29 oktober 2021 heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
1.3.
Appellante heeft tegen het besluit van 29 oktober 2021 beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 21 november 2022 het beroep van appellante tegen het besluit van 29 oktober 2021 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het Uwv opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar met inachtneming van haar uitspraak en bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd waarom is afgezien van een fysiek spreekuur. Om deze reden is volgens de rechtbank het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig tot stand gekomen en had het Uwv zijn beslissing hier niet op mogen baseren.
1.4.
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van zijn onderzoek aanleiding gezien om af te wijken van de eerdere medische beoordeling en heeft op 12 februari 2023 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding hiervan nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. Bij besluit van 1 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante wederom ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat het rapport van Oxhill7 als uitgangspunt moet worden genomen bij onderhavige beoordeling. Volgens vaste rechtspraak kan niet worden voorbijgegaan aan het feit dat een door de bedrijfsarts opgestelde FML bedoeld is om de re-integratiemogelijkheden van appellante in kaart te brengen en dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medisch relevante informatie voldoende meegenomen in de beoordeling. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat er geen verdere urenbeperking moet worden aangenomen, mede gezien het feit dat er al zeer forse beperkingen zijn aangenomen in andere rubrieken. Verder is het de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische beperkingen van appellante heeft onderschat. Dat appellante een nieuw traject bij het Rughuis is gestart, is volgens de rechtbank niet relevant voor onderhavige schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid, omdat dit op de datum in geding nog niet aan de orde was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust en dat de arbeidsdeskundige daarom mag uitgaan van de FML van 12 februari 2023. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel over de medische geschiktheid van de geselecteerde functies op de aangevochten beperkingen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante acht zich volledig arbeidsongeschikt en acht zich niet in staat de geduide functies te vervullen. Appellante handhaaft haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen hebben te weinig beperkingen aangenomen en hierdoor zijn de arbeidsdeskundigen uitgegaan van onjuiste informatie. Zij stelt zich op het standpunt dat het rapport van Oxhill7 van 11 oktober 2020 als uitgangspunt dient te gelden. Daarnaast had de verzekeringsarts bezwaar en beroep een verdergaande urenbeperking moeten aannemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 januari 2023 op logische en navolgbare wijze gemotiveerd dat er op de datum in geding geen sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Appellante heeft in hoger beroep niet nader onderbouwd dat zij op de datum in geding in een dergelijke situatie verkeerde. Hieruit volgt dat het Uwv terecht ervan uit is gegaan dat appellante belastbaar was en terecht haar beperkingen in een FML heeft vastgelegd.
4.3.
Appellante wordt ook niet gevolgd in haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante tijdens de hoorzitting van 4 januari 2023 alsnog psychisch en lichamelijk onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 13 januari 2023 de beschikbare medische stukken op een kenbare wijze meegewogen. Dat het fysieke onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ruim na de datum in geding heeft plaatsgevonden, leidt evenmin tot de conclusie dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek.
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 13 januari 2023 over de beperkingen van appellante per 29 maart 2021, zoals neergelegd in de FML van 12 januari 2023. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, mede gebaseerd op informatie van verschillende behandelend artsen, inzichtelijk gemotiveerd dat sprake is van langdurige lichamelijke klachten die ook een effect op de mentale toestand van appellante veroorzaken. Ondanks dat tijdens het psychisch en lichamelijk onderzoek geen bijzonderheden aan de psyche en bewegingsbeperkingen aan de nek en schouders zijn geconstateerd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel aanleiding gezien meer beperkingen aan te nemen in de FML van 12 januari 2023, vanwege een beperkte (psychische) spankracht en forse spierspanning die pijnklachten geven bij het bewegen. Appellante heeft niet met nadere medische stukken onderbouwd dat sprake was van verdergaande beperkingen per 29 maart 2021. Verder wordt met de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat bij appellante geen reden is om op preventieve gronden een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderkend dat sprake is van vermoeidheid en een verstoord slaappatroon, maar geconcludeerd dat dit niet leidt tot een verdergaande urenbeperking, mede gezien het feit dat reeds forse beperkingen zijn aangenomen in andere rubrieken. Deze motivering is navolgbaar.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat het rapport van Oxhill7 van 11 oktober 2020 niet als uitgangspunt geldt voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Naast het feit dat een door de bedrijfsarts opgestelde FML bedoeld is om
re-integratiemogelijkheden van betrokkene in kaart te brengen en dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA, heeft de bedrijfsarts deze FML opgesteld conform de FML van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb). Ten tijde van de EZWb stond appellante onder intensieve behandeling bij het Rughuis en deze behandeling vormde op dat moment de grondslag voor het aannemen van een urenbeperking. Appellante heeft niet nader onderbouwd dat op de datum in geding hier nog steeds sprake van was.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 12 januari 2023, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
(getekend) S. Wijna
(getekend) S. Pouw