ECLI:NL:CRVB:2025:233

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
24/2532 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in ambtenarenrechtelijke zaak betreffende ontslag brandweervrijwilliger

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2025 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een brandweervrijwilliger, die eervol ontslag had gekregen vanwege een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. De verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. G.J. Gerrits, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland en verzocht om schorsing van het ontslagbesluit. Het dagelijks bestuur van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden, vertegenwoordigd door mr. M.J.J. Rutten en anderen, had een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 23 januari 2025 werd duidelijk dat de verzoeker niet in financiële problemen verkeert en dat hij niet langer terug wil keren naar zijn oude post. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een zwaarwegend spoedeisend belang, aangezien de verzoeker al anderhalf jaar niet meer actief was en eerst een fysieke keuring en maatwerkopleiding moest ondergaan voordat hij weer als brandweervrijwilliger aan de slag kon. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat de behandeling van de bodemprocedure kon worden afgewacht. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

24/2532 AW-VV
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het dagelijks bestuur van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. G.J. Gerrits, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 september 2024, 24/4688 en 24/4689 (aangevallen uitspraak). Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2025. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Gerrits. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.J. Rutten, bijgestaan door J.E.H. te Bokkel, M.T. Yntema en J. Snellink.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een meer uitgebreide weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De voorzieningenrechter volstaat met het volgende.
1.2.
Verzoeker was per 1 februari 2018 werkzaam als brandweervrijwilliger , laatstelijk in de rang van brandwacht met een vaste aanstelling op de locatie [naam locatie]
.
1.3.
Met een besluit van 18 juli 2023 is aan verzoeker met ingang van 20 juli 2023 eervol ontslag verleend vanwege een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.4.
Met een besluit van 13 mei 2024 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur, onder aanvulling van de motivering, het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het dagelijks bestuur is sprake van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding waardoor verzoeker niet langer in dienst kan blijven. De collega’s van verzoeker hebben in een gesprek met de leidinggevende unaniem kenbaar gemaakt niet meer met hem te willen samenwerken. Zij zien bovendien geen enkele basis voor een traject om de verstoorde arbeidsrelatie te herstellen. Bij het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur het in het bestreden besluit genoemde gespreksverslag gevoegd. Het verslag bevat voorbeelden van incidenten met en gedragingen van verzoeker. De collega’s verwijten verzoeker dat hij onberekenbaar en onvoorspelbaar is, instructies niet opvolgt en grensoverschrijdend gedrag vertoont. De collega’s hebben aangegeven dat er een onveilige situatie ontstaat bij terugkeer van verzoeker naar de brandweerploeg in [naam locatie] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
3.1.
In hoger beroep heeft verzoeker zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarnaast heeft verzoeker verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening het ontslagbesluit te schorsen en het dagelijks bestuur op te dragen hem tewerk te stellen als brandwacht ( vrijwilliger ). Als spoedeisend belang heeft hij gesteld dat het wachten op de behandeling van de bodemzaak zijn terugkeer in het arbeidsproces bemoeilijkt, omdat tijdens die periode het contact met de andere vrijwilligers verloren gaat, evenals zijn kennis en ervaring omdat hij niet kan deelnemen aan trainingen en oefeningen.
3.2.
Het dagelijks bestuur heeft aangevoerd dat wat verzoeker heeft betoogd niet tot de conclusie kan leiden dat sprake is van onverwijlde spoed. De enkele wens om werkzaamheden weer te hervatten of in dat kader een opleiding te volgen, levert volgens het dagelijks bestuur geen spoedeisend belang op.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, als tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Verzoeker, die niet in financiële problemen verkeert, heeft ter zitting verklaart dat hij een terugkeer naar de post [naam locatie] niet langer ambieert. Wel heeft hij er belang bij dat hij geplaatst kan worden in een brandweerploeg op een andere locatie. Met het oog op het behoud van zijn kennis en vaardigheden is het daarom nog steeds van belang dat hij zo spoedig mogelijk weer kan deelnemen aan trainingen en oefeningen.
4.3.
Het dagelijks bestuur heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat appellant al anderhalf jaar niet meer aan trainingen en oefeningen heeft deelgenomen. Als een brandweerman al zo lange tijd niet meer actief is geweest zal er eerst een fysieke keuring moeten plaats vinden. Voorts zal door middel van maatwerk opleiding en training plaatsvinden alvorens hij weer als brandweervrijwilliger aan de slag kan.
4.4.
De voorzieningenrechter ziet geen spoedeisend belang in wat door verzoeker is aangevoerd ten aanzien van de negatieve gevolgen die het wachten op de behandeling van het hoger beroep heeft voor zijn werkzaamheden als brandweervrijwilliger . Een dergelijk belang zou aanwezig kunnen zijn als bijvoorbeeld opgebouwde kennis en vaardigheden door een onderbreking van zijn werkzaamheden verloren zouden gaan. In dit geval is het echter niet aannemelijk dat het wachten op de uitspraak in de bodemzaak zodanig nadelig is voor de uitvoering van de werkzaamheden dat de behandeling van de hoofdzaak niet kan worden afgewacht en het ontslag zou moeten worden geschorst. Verzoeker heeft immers aangegeven dat hij niet wenst terug te keren naar de post [naam locatie] . Nog los van de vraag of het dagelijks bestuur gehouden is om verzoeker elders te plaatsen, schorsing van de aangevallen uitspraak zal er niet toe leiden dat verzoeker per direct tewerkgesteld kan worden als brandweervrijwilliger . Hij zal immers eerst gekeurd moeten worden en een maatwerktraject moeten volgen alvorens hij (elders) te werk kan worden gesteld.
4.5.
Ook anderszins is voor de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend spoedeisend belang dat de behandeling van de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.
4.6.
Uit wat is overwogen onder 4.2 tot en met 4.5 volgt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet dan ook worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) C.K. Teunissen