ECLI:NL:CRVB:2025:231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
24/1360 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van geselecteerde functies voor appellante

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had zich ziekgemeld op 1 februari 2019 en ontving een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 42,02%. Na een herbeoordeling door het Uwv werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 44,26%. Appellante is van mening dat de geselecteerde functies niet passend zijn en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten en beperkingen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar zowel appellante als het Uwv vertegenwoordigd waren. De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op 44,26% en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze is aangevochten, verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond en het beroep tegen het bestreden besluit III ongegrond. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.267,50 en dient het Uwv het griffierecht van € 138,- te vergoeden.

Uitspraak

24/1360 WIA, 24/2467 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 mei 2024, 23/2200 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 februari 2025
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.D. Pietersz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 24 oktober 2024 heeft het Uwv de Raad een nieuw besluit doen toekomen. Het beroep tegen dit besluit is geregistreerd onder nummer 24/2467 WIA.
Appellante heeft op 4 november 2024 gereageerd op dit nieuwe besluit.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 november 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Pietersz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.H. Jansen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verzorgende voor 15,86 uur per week. Op 1 februari 2019 heeft zij zich ziekgemeld met belemmerende gezondheidsklachten. Na afloop van haar wachttijd en zwangerschapsverlof heeft zij per 21 mei 2021 tot en met 5 juli 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen in de vorm van een loongerelateerde WGA-uitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 42,02%. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 22 april 2022 (primaire besluit) in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering in de vorm van een loonaanvullingsuitkering per 6 juli 2022.
1.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van de (ex)werkgever van appellante heeft een onderzoek plaatsgevonden door een arts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellante neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 februari 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk, maar wel in staat is tot het verrichten van een drietal voorbeeldfuncties. Berekend is dat appellante 30,14% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 6 april 2023 (bestreden besluit I) het bezwaar van de (ex-)werkgever gegrond verklaard en de WGAloonaanvullingsuitkering van appellante beëindigd per 9 maart 2024.
1.3.
Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Omdat appellante niet fysiek was gezien door een verzekeringsarts, heeft het Uwv appellante hangende de beroepsprocedure opgeroepen voor een spreekuur bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat sprake is van meer beperkingen en heeft deze beperkingen in een gewijzigde FML van 15 september 2023 neergelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien een van de geselecteerde functies te laten vervallen, een nieuwe functie geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage berekend op 44,26%. Het Uwv heeft bij besluit van 20 september 2023 (bestreden besluit II) een gewijzigd besluit op bezwaar genomen en appellante per 6 juli 2022 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft overwogen dat appellante haar stelling dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen niet met medische informatie heeft onderbouwd. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het Uwv voldoende duidelijk heeft gemaakt dat de geselecteerde functies passen bij de beperkingen van appellante. Appellante heeft volgens de rechtbank geen informatie aangedragen waaruit blijkt dat de functiebelasting, zoals door de arbeidskundig analist is opgemaakt, onjuist zou zijn.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten en beperkingen en dat zij op de datum in geding meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Zij is niet in staat twintig uur per week te werken. Hierom zijn volgens appellante de geselecteerde functies niet passend.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 11 oktober 2024 geconcludeerd dat er een onvolkomenheid in de FML van 15 september 2023 is geconstateerd, te weten dat de beperkingen ten aanzien van luchtvochtigheid, frequent reiken, zwaar duwen en trekken, zoals genoemd in het rapport van 15 september 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, abusievelijk niet in de FML waren opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperkingen toegevoegd aan de FML van 11 oktober 2024. In het rapport van 18 oktober 2024 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat gelet op deze wijzigingen in de FML appellante niet geschikt wordt geacht voor de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante wel nog steeds in staat is tot het verrichten van een drietal voorbeeldfuncties. Berekend is dat appellante ongewijzigd 44,26% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens op 24 oktober 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit III), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante ongewijzigd is vastgesteld op 44,26%.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 6:19 en artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het hoger beroep mede betrekking op bestreden besluit III. Nu bij dit besluit bestreden besluit II niet is gehandhaafd, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking, dient het beroep tegen bestreden besluit II gegrond te worden verklaard en zal dit besluit worden vernietigd.
4.2.
Nu het nieuwe besluit (bestreden besluit III) niet tegemoetkomt aan de bezwaren van appellante, dient het nieuwe besluit met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van artikel 6:19 van de Awb in de procedure te worden betrokken en wordt het hoger beroep geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit III.
4.3.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 6 juli 2022 terecht heeft vastgesteld op 44,26%.
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd.
4.5.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie genoemd of overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 september 2023 voldoende onderbouwd waarom er geen reden is om een verdergaande urenbeperking vast te stellen. De (verzekerings)artsen hebben bij de beoordeling betrokken dat appellante een systeemziekte heeft waardoor zij zich snel vermoeid voelt en fysiek geen zware belasting aankan. De klachten van appellante zijn hierbij passend en het is aannemelijk dat deze chronische aandoening appellante energie kost, waardoor een volledige werkdag van acht uur een te grote belasting is. Met een duurbeperking van maximaal vijf uur per dag en maximaal twintig uur per week, op energetische en preventieve grond, heeft appellante voldoende recuperatietijd om het werk te kunnen volhouden. Rekening houdend met het belang van een intact bioritme is appellante beperkt geacht voor werken in de nacht. Appellante heeft geen medische stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat de vastgestelde urenbeperking onjuist is. De Raad ziet geen reden de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.6.
Het Uwv heeft de schatting in hoger beroep gebaseerd op de functies telefonist, medewerker callcenter (SBC-code 315174), administratief ondersteunend medewerker (SBCcode 315100), medewerker binderij grafisch nabewerker (SBC-code 268030) en telefonisch verkoper (SBC-code 315173). Op basis van de drie functies met de hoogste loonwaarde heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante ongewijzigd vastgesteld op 44,26%. Gelet op het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) dient de arbeidsdeskundige bij de bepaling van wat appellante nog met arbeid kan verdienen in aanmerking te nemen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee appellante per uur het meest kan verdienen. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals vastgelegd in de FML van 11 oktober 2024, en het bepaalde in het Schattingsbesluit, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 18 oktober 2024 inzichtelijk gemotiveerd waarom de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De Raad ziet in wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding de conclusies van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor onjuist te houden.

Conclusie en gevolgen

5. Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen bestreden besluit III niet slaagt. Dit betekent dat dit besluit in stand blijft.
6. Omdat het Uwv in hoger beroep bestreden besluit II niet langer heeft gehandhaafd en een gewijzigd besluit, bestreden besluit III, heeft genomen, bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 2.267,50 (1 punt voor het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor de reactie op bestreden besluit III, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907- en wegingsfactor 1). Het Uwv dient ook het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 30 september 2023 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2024 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 2.267,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 138,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.