ECLI:NL:CRVB:2025:231
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van geselecteerde functies voor appellante
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had zich ziekgemeld op 1 februari 2019 en ontving een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 42,02%. Na een herbeoordeling door het Uwv werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 44,26%. Appellante is van mening dat de geselecteerde functies niet passend zijn en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten en beperkingen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar zowel appellante als het Uwv vertegenwoordigd waren. De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op 44,26% en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze is aangevochten, verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond en het beroep tegen het bestreden besluit III ongegrond. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.267,50 en dient het Uwv het griffierecht van € 138,- te vergoeden.