ECLI:NL:CRVB:2025:23

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
24/946 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekennen WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak staat de weigering van het Uwv om appellante een WIA-uitkering toe te kennen centraal. Appellante heeft per 29 juni 2022 geen uitkering ontvangen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft gehandeld. De medische en arbeidskundige beoordelingen zijn zorgvuldig uitgevoerd en de functies die aan appellante zijn voorgelegd, zijn passend. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat appellante niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank blijft dan ook in stand.

Uitspraak

24/946 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
4 maart 2024, 23/3477 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 januari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 29 juni 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de aan de schatting ten grondslag gelegde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellante terecht een WIA-uitkering heeft geweigerd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dayala. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.R. van Piggelen-Staarthof.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor gemiddeld 34,66 uur per week. Op 1 juli 2020 heeft zij zich ziekgemeld wegens psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft, en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 oktober 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante met inachtneming van de FML van
4 oktober 2022 nog steeds geschikt is voor haar laatste werk. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd voor appellante. Op basis van deze functies is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 0,00%. Het Uwv heeft bij besluit van 27 oktober 2022 geweigerd appellante met ingang van 29 juni 2022 een WIAuitkering toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 12 juni 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 oktober 2022 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 17 mei 2023 de FML op een aantal punten gewijzigd. Met inachtneming van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de maatgevende arbeid en de geselecteerde functies opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat deze ongewijzigd geschikt zijn voor appellante.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank een juist beeld gehad van de klachten van appellante. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, zoals appellante heeft verzocht. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv, uitgaande van de juistheid van de FML van 17 mei 2023, voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker industrie (samensteller, SBC-code 111180), administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040), en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv appellante terecht een WIA-uitkering heeft geweigerd per 29 juni 2022 omdat zij per deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij vanwege haar psychische en fysieke klachten niet in staat is om arbeid te verrichten. Het Uwv heeft haar beperkingen onderschat waardoor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet geschikt zijn voor haar. Appellante is door de psychiater zwaar depressief verklaard. Verder lijdt zij aan hartfalen. Appellante heeft in hoger beroep een brief van 5 september 2024 van een cardioloog overgelegd, waaruit blijkt dat bij haar op 4 september 2024 een pacemaker is geplaatst. Appellante heeft verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Het standpunt van appellante dat de psychiater bij haar een zware depressie heeft vastgesteld en dat zij daarom niet kan functioneren, vindt geen steun in de gedingstukken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een door appellante in bezwaar overgelegde brief van 12 januari 2023 van de behandelend psychiater meegenomen in de heroverweging. In deze brief is vermeld dat bij appellante de diagnose depressieve episode, matig, met gegeneraliseerde angst, is vastgesteld. De behandeling bestaat uit gesprekken in combinatie met medicatie. Ter zitting heeft appellante aangevoerd dat zij wegens deze medicatie niet in staat is om arbeid te verrichten. Dit standpunt van appellante is niet onderbouwd en kan daarom al niet worden gevolgd. Bovendien staat deze medicatie vermeld op het door appellante in bezwaar overgelegde medicatieoverzicht, waarvan de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wegens de door appellante geclaimde lichamelijke klachten bij de huisarts informatie opgevraagd van de neuroloog en de cardioloog. Uit de ontvangen informatie blijkt dat appellante in maart 2018 bij een neuroloog is geweest wegens klachten aan het linker bovenbeen. De neuroloog heeft hiervoor geen oorzaak kunnen vinden. Appellante heeft sinds februari 2023 last van toegenomen klachten van het linker bovenbeen, dit is ruim na de datum in geding. Uit de informatie van de cardioloog van 13 december 2022 blijkt dat appellante op 14 oktober 2022 heeft verklaard dat zij sinds twee maanden bij snel lopen duidelijke hartkloppingen heeft, zij wordt dan heel moe. Uit deze informatie blijkt ook dat appellante een uitnodiging heeft van de pacemaker poli voor een gesprek over pacemaker therapie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van deze informatie geconcludeerd dat de hartritme problemen pas na de datum in geding zijn ontstaan. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er daarom geen reden om hiervoor beperkingen aan te nemen. Appellante is wel beperkt voor zwaardere fysieke belasting wegens haar verhoogde bloeddruk. Dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de door appellante in hoger beroep overgelegde brief van 5 september 2024 van de cardioloog geen nieuw licht werpt op de gezondheidssituatie van appellante rond de datum in geding.
4.2.2.
Omdat er geen twijfel bestaat aan de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 17 mei 2023, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen per 29 juni 2022 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.A. Kjellevold, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
(getekend) L.A. Kjellevold
(getekend) D. Kovac