ECLI:NL:CRVB:2025:219
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Toekenning AOW-pensioen naar de norm voor gehuwden en gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een AOW-pensioen aan appellant. Appellant had aangevoerd dat hij geen gezamenlijke huishouding voerde met zijn ex-partner en daarom recht had op een ouderdomspensioen voor alleenstaanden. De Raad heeft deze stelling verworpen, omdat appellant en zijn ex-partner samenwonen, hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en uit hun relatie kinderen zijn geboren. De Raad heeft vastgesteld dat appellant twee dagen per week betaald zorg verleent aan zijn ex-partner en op andere dagen ook aanwezig is in haar woning. Appellant heeft verklaard dat zijn kleding en verzorgingsproducten zich in de woning van zijn ex-partner bevinden, wat de conclusie ondersteunt dat zijn hoofdverblijf daar is.
De Raad heeft verder overwogen dat het onweerlegbaar rechtsvermoeden van artikel 1, vijfde lid, aanhef en onder b, van de AOW van toepassing is, omdat er kinderen uit de relatie zijn geboren. De leeftijd van de kinderen of de omstandigheid dat zij op enig moment uit huis zijn geplaatst, zijn niet relevant voor de toepassing van dit rechtsvermoeden. De Raad heeft geconcludeerd dat de toekenning van het AOW-pensioen naar de norm voor gehuwden terecht is en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, wat betekent dat appellant geen vergoeding voor proceskosten ontvangt en het betaalde griffierecht niet terugkrijgt.