ECLI:NL:CRVB:2025:218
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. K. Wevers, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/2686. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 februari 2025 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht van € 138,- niet binnen de gestelde termijn was betaald. De appellante was herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, zowel in een brief van 27 juli 2024 als in een aangetekende brief van 27 augustus 2024. In deze brieven werd duidelijk gemaakt dat het griffierecht uiterlijk 28 dagen na verzending van de eerste brief en binnen vier weken na de tweede brief moest zijn bijgeschreven op de aangegeven bankrekening of contant moest worden betaald. Aangezien het griffierecht niet tijdig was voldaan, kon de Centrale Raad van Beroep niet anders dan het hoger beroep als niet-ontvankelijk verklaren. De uitspraak werd gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.