ECLI:NL:CRVB:2025:209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
24/75 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor reiskosten in het kader van omgangsregeling met kinderen

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor reiskosten die appellant heeft gemaakt in het kader van een omgangsregeling met zijn kinderen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. De Raad heeft eerder geoordeeld dat het college ervan mocht uitgaan dat appellant tot 1 september 2019 voldoende inkomsten had om de reiskosten te kunnen betalen. In een eerdere uitspraak heeft de Raad het college opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen over de aanvraag van appellant voor de periode van 1 tot 12 september 2019. Het college heeft vervolgens bijzondere bijstand toegekend voor deze periode, maar appellant is van mening dat het college niet op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak. De Raad heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het college correct heeft gehandeld en dat het beroep van appellant ongegrond is. De Raad heeft vastgesteld dat de omvang van het geding beperkt is tot de vraag of het college de eerdere uitspraak correct heeft uitgevoerd, en dat de argumenten van appellant niet kunnen leiden tot een andere conclusie. De Raad heeft de verlening van bijzondere bijstand voor de periode van 1 tot 12 september 2019 in stand gelaten en appellant geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

24/75 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht van 27 november 2023
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
Datum uitspraak: 21 januari 2025
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of het college op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan een eerdere uitspraak van de Raad. Die uitspraak ging over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de reiskosten die appellant in het kader van een omgangsregeling met zijn kinderen heeft gemaakt. De Raad heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het college ervan mocht uitgaan dat appellant tot 1 september 2019 voldoende inkomsten had om de reiskosten te kunnen betalen. In verband met de toezegging van het college om appellant alsnog de gevraagde bijzondere bijstand te verlenen vanaf 1 september 2019 heeft de Raad het door appellant in beroep bestreden besluit vernietigd voor zover het de periode tussen 1 tot 12 september 2019 betreft en het college opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Het college heeft ter uitvoering van de eerdere uitspraak aan appellant over de periode van 1 tot 12 september 2019 alsnog bijzondere bijstand toegekend voor de reiskosten die appellant heeft gemaakt in het kader van de omgangsregeling met zijn kinderen. Volgens appellant heeft het college hiermee geen juiste uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Raad. De Raad geeft appellant hierin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Met de uitspraak van 24 oktober 2023 [1] heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 mei 2021 vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de periode van 1 tot 12 september 2019 en die uitspraak voor het overige bevestigd. De Raad heeft het beroep tegen het besluit van 23 december 2019 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op de periode van 1 september 2019 tot 12 september 2019 en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar tegen het besluit van 12 september 2019 te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De Raad heeft met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Het college heeft ter uitvoering van de uitspraak van de Raad op 27 november 2023 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit).
Namens appellant heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gans. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
P.H.J.M. Kalmar.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 24 oktober 2023. Hij volstaat nu met het volgende.
1.1.
Appellant heeft op 24 juli 2019 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor
reiskosten die hij met zijn auto moet maken voor de omgangsregeling met zijn kinderen. Het college heeft met een besluit van 12 september 2019 de aanvraag afgewezen, omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Appellant heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar te kennen gegeven dat hij bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wenst. Met een besluit van 23 december 2019 heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, omdat de aanvraag aan geen van de vereisten van artikel 35 van de Participatiewet voldoet.
1.2.
De rechtbank heeft in een uitspraak van 19 mei 2021 het beroep van appellant tegen het
besluit van 23 december 2019 gegrond verklaard en het besluit van 23 december 2019 vernietigd voor zover het ziet op de aanvraagdatum en deze bepaald op 24 juli 2019.
1.3.
In de uitspraak van 24 oktober 2023 heeft de Raad geoordeeld dat het college ervan mocht uitgaan dat appellant in de periode van 1 september 2018 tot 1 september 2019 voldoende inkomsten had om de reiskosten voor de omgangsregeling met zijn kinderen te kunnen betalen. Verder heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep slaagt voor zover het betrekking heeft op de periode van 1 tot 12 september 2019, omdat het college ter zitting heeft toegezegd alsnog bijzondere bijstand te verlenen vanaf 1 september 2019.
2. Het college heeft ter uitvoering van de uitspraak van 24 oktober 2023 het bestreden besluit genomen. Met het bestreden besluit heeft het college aan appellant over de periode van 1 tot 12 september 2019 alsnog bijzondere bijstand toegekend voor de door hem gemaakte reiskosten voor de omgangsregeling met zijn kinderen tot een bedrag van € 102,60.
Het standpunt van appellant
3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het college, door appellant alleen over de periode van 1 tot 12 september 2019 bijzondere bijstand te verlenen voor gemaakte reiskosten voor de omgangsregeling met zijn kinderen, niet op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 24 oktober 2023. Wat hij daarover heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of het college op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 24 oktober 2023. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat hij ook in aanmerking dient te worden gebracht voor bijzondere bijstand over de periode 1 september 2018 tot 1 september 2019, omdat hij in deze periode ook geen draagkracht had. Het college heeft deze periode ten onrechte niet beoordeeld in het bestreden besluit.
4.1.1.
In de uitspraak van 24 oktober 2023 heeft de Raad een eindoordeel gegeven over de weigering van het college om appellant bijzondere bijstand te verlenen over de periode van 1 september 2018 tot 1 september 2019. Wat appellant aanvoert komt neer op het opnieuw openen van de discussie over de draagkracht over die periode, maar deze grond kan niet meer aan de orde komen. De omvang van het geding is immers beperkt tot de vraag of het college op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat het college ook vanaf 12 september 2019 bijzondere bijstand dient te verstrekken, omdat het college ter zitting de toezegging heeft gedaan vanaf 1 september de reiskosten volledig te vergoeden.
4.2.1.
Deze beroepsgrond slaagt alleen al niet omdat de Raad in de uitspraak van 24 oktober 2023 de vernietiging van het besluit van 23 december 2019 heeft beperkt tot de periode van 1 tot 12 september 2019. Dit impliceert dat het uitvoeringsbesluit alleen kon zien op die periode.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het beroep tegen het bestreden besluit is dus ongegrond. Dit betekent dat de verlening van bijzondere bijstand over de periode van 1 tot 12 september 2019 in stand blijft.
5. Omdat het beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2025.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) M. Ramanand