ECLI:NL:CRVB:2025:197

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
23/652 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AIO-uitkering wegens te hoog gezinsinkomen en gebrek aan duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een AIO-aanvulling door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant, gehuwd en woonachtig met zijn echtgenote, had de AIO-aanvulling aangevraagd, maar de Svb weigerde deze omdat het gezinsinkomen te hoog was en er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad bevestigde de beslissing van de Svb, waarbij werd gesteld dat het inkomen van de echtgenote van invloed is op het recht op de AIO-aanvulling, aangezien zij samen in dezelfde woning wonen. De Raad oordeelde dat de appellant niet als duurzaam gescheiden kon worden aangemerkt, ondanks zijn claim dat hij en zijn echtgenote gescheiden van tafel en bed leven. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad concludeerde dat de Svb terecht de aanvraag had afgewezen. De Raad oordeelde ook dat er geen zeer dringende redenen waren om de AIO-aanvulling toch te verlenen, omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de Participatiewet. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de Svb, en de appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/652 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 januari 2023, 21/5015 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 28 januari 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over een aanvraag om een AIO-aanvulling. De Svb heeft de aanvraag afgewezen omdat het gezinsinkomen van appellant en zijn echtgenote te hoog is. Omdat appellant gehuwd is en met zijn echtgenote in één woning woont, is volgens de Svb geen sprake van duurzaam gescheiden leven, zodat het inkomen van beiden van invloed is op het recht op een AIO-aanvulling. De Raad is het daarmee eens en komt tot het oordeel dat de Svb de aanvraag om een AIO-aanvulling terecht heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Z.M. Alaca, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 december 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Alaca. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is gehuwd en woont met zijn echtgenote op een adres in [woonplaats] . Zijn echtgenote ontvangt inkomsten uit arbeid. Appellant heeft twee inwonende meerderjarige kinderen.
1.2.
Met een besluit van 12 juli 2021 heeft de Svb appellant met ingang van 16 augustus 2021 pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet toegekend naar de norm voor een gehuwde. Op dit pensioen is een korting van 44% toegepast in verband met niet-verzekerde jaren vanwege verblijf in het buitenland.
1.3.
Appellant heeft op 21 juli 2021 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet (PW) aangevraagd.
1.4.
Met een besluit van 3 augustus 2021 heeft de Svb de aanvraag om een AIO-aanvulling afgewezen. Appellant heeft in zijn bezwaar tegen dit besluit aangevoerd, samengevat, dat hij en zijn echtgenote gescheiden van tafel en bed leven.
1.5.
Met een besluit van 19 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 augustus 2021 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant gehuwd is en met zijn huwelijkspartner op één adres woont. Daarom geldt de bijstandsnorm voor gehuwden en is het inkomen van beiden van invloed op de hoogte van de AIO-aanvulling. Het gezinsinkomen van appellant en zijn echtgenote ligt ruim boven de geldende bijstandsnorm. Appellant komt daarom niet in aanmerking voor een AIO-aanvulling.
1.6.
Na het bestreden besluit is een verzoek om scheiding van tafel en bed ingediend en op [datum] 2021 heeft de Rechtbank Overijssel de scheiding van tafel en bed tussen appellant en zijn echtgenote uitgesproken.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, overwogen dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, omdat daarvan eerst sprake kan zijn als de echtgenoten gescheiden wonen. Dat is niet het geval, want appellant en zijn echtgenote wonen in één woning. Appellant moet daarom worden aangemerkt als gehuwd. Omdat het gezinsinkomen hoger is dan de toepasselijke norm, heeft appellant geen recht op een AIO-aanvulling. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat geen sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW om toch een AIO-aanvulling te verlenen, omdat niet is gebleken van een levensbedreigende situatie of van een situatie die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de AIO-aanvulling in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zoals op de zitting nader omschreven, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Het bestreden besluit wordt getoetst voor de periode van 21 juli 2021, de datum van de aanvraag, tot en met 3 augustus 2021, de datum van het afwijzingsbesluit.
Duurzaam gescheiden leven
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de Svb hem als ongehuwd moet beschouwen, omdat hij in de periode waar het hier om gaat – en nog steeds – als duurzaam gescheiden levend moet worden aangemerkt als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1.
Of iemand als duurzaam gescheiden levend moet worden aangemerkt moet blijken uit de concrete feiten en omstandigheden. Vast staat dat appellant en zijn echtgenote zijn gehuwd en in de periode waar het hier om gaat nog steeds hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning. Dat appellant daarin zijn eigen kamer had, maakt hierbij, anders dan hij meent, geen verschil. Zij leefden dus niet gescheiden.
4.2.2.
Wat appellant naar voren heeft gebracht over de emotionele en fysieke relatie tussen hem en zijn echtgenote en over de duurzaamheid van die situatie brengt hierin geen verandering. Dat appellant stelt dat er geen affectieve relatie meer is en dat zijn echtgenote niets meer met hem te maken wil hebben, maakt dus in dit verband geen verschil. Hetzelfde geldt voor zijn stelling dat hij zowel mentaal als fysiek niet in staat is om zorg te dragen voor zijn echtgenote en dat hij wegens zijn chronische ziekte wordt verzorgd door zijn twee zoons. Ook het door hem gestelde feit dat de financiën van hem en zijn echtgenote zijn gescheiden, net als alle huishoudelijke taken en activiteiten in de woning, verandert niets aan het feit dat zij in dezelfde woning hun hoofdverblijf hadden en hebben. Dit geldt ook voor de stelling van appellant dat hij zijn echtgenote betaalt voor het gebruik van een kamer en voor een deel van de vaste lasten van de huishouding alsof hij een kostganger is. Dat hij de intentie heeft om ergens anders te wonen dan zijn echtgenote en dat het hem niet lukt een alternatieve woonruimte te vinden maakt ook geen verschil, omdat het gaat om de feitelijke situatie in de te beoordelen periode.
4.2.3.
Appellant heeft met verwijzing naar wat hij over zijn situatie naar voren heeft gebracht, zoals weergegeven onder 4.2.2, benadrukt dat zijn leven in die periode wat tafel en bed betreft letterlijk gezien al was gescheiden van zijn echtgenote. Maar dit brengt niet mee dat hij moest worden aangemerkt als gescheiden levend van zijn echtgenote als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de PW. Zij woonden immers nog in dezelfde woning. Dat zij na de periode waar het hier om gaat een formele scheiding van tafel en bed hebben verzocht en dat die op [datum] 2021 is uitgesproken leidt niet tot een andere conclusie.
4.2.4.
Ook de rechtspraak over het begrip ‘duurzaam gescheiden leven’ waarop appellant heeft geduid leidt niet tot een andere conclusie. Die ziet namelijk op de situatie dat de betrokkenen, anders dan appellant en zijn echtgenote, niet in dezelfde woning woonden.
4.2.5.
Het voorgaande brengt mee dat de vraag of de woon- en leefsituatie van appellant duurzaam was niet hoeft te worden besproken.
4.3.
Hieruit volgt dat de Svb appellant terecht heeft aangemerkt als gehuwd. Het inkomen van zijn echtgenote is dan ook terecht betrokken bij de beoordeling van het recht op een AIO-aanvulling. Niet in geschil is dat het inkomen aan de verlening van de AIO-aanvulling in de weg stond.
Zeer dringende redenen
4.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de rechtbank had moeten oordelen dat de Svb hem toch een AIO-aanvulling had moeten verlenen wegens zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
4.4.1.
Op grond van deze bepaling kan de Svb gelet op alle omstandigheden, aan een persoon die geen recht op bijstand, in dit geval een AIO-aanvulling, heeft, in afwijking van paragraaf 2.2 van de PW, een AIO-aanvulling verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Uit de zinsnede "in afwijking van deze paragraaf" volgt dat deze bepaling in dit geval niet van toepassing is. Appellant behoort namelijk tot de personenkring van de PW, zoals omschreven in artikel 11 van de PW, en is niet op grond van de artikelen 13 tot en met 15 van de PW uitgesloten van het recht op een AIO-aanvulling. Hij is dus niet een persoon als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW. Daarom is deze bepaling in zijn situatie niet van toepassing.
4.4.2.
Dit betekent dat de beroepsgrond over artikel 16, eerste lid, van de PW alleen al hierom niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat appellant geen AIO-aanvulling krijgt.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2025
.
(getekend) F. Hoogendijk
De griffier is verhinderd te ondertekenen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 3 van de Participatiewet
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;
b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.
Artikel 16 van de Participatiewet
1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.