ECLI:NL:CRVB:2025:1875

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
25/602 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 8 november 2019 ziekmeldde met knieklachten, betwistte de beslissing van het Uwv dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing had voor zijn besluit. Appellant had een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 12 september 2024 was aangepast, maar de Raad vond dat de beperkingen die daarin waren opgenomen adequaat waren en dat er geen reden was voor verdere aanpassingen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat appellant niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering omdat hij niet voldeed aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de FML in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2025, 24/522 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv aan appellant terecht per 5 november 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant vindt dat hij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies daarom niet kan vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 november 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wittensleger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als export agent voor 39,77 uur per week. Op 8 november 2019 heeft hij zich ziekgemeld met knieklachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 mei 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 29 mei 2023 geweigerd appellant met ingang van 5 november 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 7 december 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een beoordelend arts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een gewijzigde FML van 13 februari 2023 ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, met inachtneming van de gewijzigde FML, geconcludeerd dat een aantal van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet gehandhaafd kunnen worden, maar dat voldoende functies resteren. De mate van arbeidsongeschiktheid is niet gewijzigd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de arts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand gekomen. Alle beschikbare medische gegevens zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Naar aanleiding van de in beroep overgelegde medische gegevens heeft de arts bezwaar en beroep aanleiding gezien om de FML op 12 september 2024 aan te passen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arts bezwaar en beroep beperkingen heeft gesteld in de FML vanwege psychische klachten, medicijngebruik en fysieke klachten. De arts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 30 augustus 2024 toegelicht dat de mate van pijnklachten die appellant claimt niet wordt verklaard door de gestelde diagnose. Ook is het langdurig ontzien van een ledemaat niet te verenigen met het vastgestelde gebrek. Daarom is er volgens de arts bezwaar en beroep geen reden in verband met het voorgaande verdere beperkingen aan te nemen in de FML. In beroep heeft appellant informatie overgelegd van februari 2024 van de neuroloog, neurochirurg en anesthesioloog-pijnspecialist van Acibadem. De arts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 30 augustus 2024 onder andere opgemerkt dat de neurochirurg in de anamnese van 9 februari 2024 heeft vermeld dat appellant pas sinds een half jaar klachten heeft in verband met de daarin gestelde diagnose. In dit kader zou onder andere zwaar tillen vermeden moeten worden, maar daarmee is in de FML al grotendeels rekening gehouden, aldus de arts bezwaar en beroep. Zij heeft in de FML voor het item zitten tijdens werk toegevoegd dat houdingswisseling mogelijk moet zijn. Appellant mag niet continu gekluisterd zijn door bijvoorbeeld pedaalbediening. Ook deze standpunten van de arts bezwaar en beroep zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het standpunt van appellant dat hij op bepaalde punten of anderszins meer is beperkt dan is aangenomen in de FML van 12 september 2024, niet met medische stukken is onderbouwd. De arts bezwaar en beroep heeft in de rapportages van 22 november 2023 en 8 februari 2024 toegelicht dat de waarnemingen tijdens het spreekuuronderzoek en tijdens het onderzoek door de primaire verzekeringsarts geen aanwijzingen gaven voor (ernstige) psychische beperkingen en dat het verrichtte onderzoek geen aanleiding geeft voor het stellen van verdere beperkingen op dat vlak. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze toelichtingen voldoende gemotiveerd zijn. Verder volgt de rechtbank de arts bezwaar en beroep in haar motivering in de rapportage van 8 februari 2024 dat appellant niet heeft onderbouwd waarop zijn stelling berust dat hij een vertraagd handelingstempo heeft. Ook overigens heeft appellant niet onderbouwd dat in verband met genoemde klachten meer of verdergaande beperkingen hadden moeten worden gesteld. De arts bezwaar en beroep heeft overwogen dat gronden op basis waarvan een urenbeperking kan worden gesteld zich bij appellant niet voordoen. Ook dit standpunt van de arts is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de bevindingen en het medisch oordeel van de arts bezwaar en beroep te twijfelen. De rechtbank heeft daarom ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 12 september 2024 is de rechtbank niet gebleken dat appellant de werkzaamheden die horen bij de geduide functies niet zou kunnen verrichten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij is van mening, dat de besluitvorming van het Uwv niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Appellant heeft aangevoerd dat hij ernstige knieklachten aan het linkerbeen heeft, waardoor hij met krukken dient te lopen. Ook heeft hij rechterschouderklachten (gevoelloos tot aan vingers toe) en depressieve klachten. Hij gebruikt voor zijn pijnklachten Tramadol. Appellant ervaart hierdoor sufheid en slaperigheid. Appellant acht zich meer beperkt op de items zitten, lopen en staan en gebogen en/of getordeerd actief zijn, dan door de arts bezwaar en beroep is aangenomen. Voorts stelt appellant dat ten onrechte geen beperking is opgenomen op de items zitten, zitten tijdens het werk, vervoer en beroepsmatig vervoer. Een urenbeperking dient gesteld te worden vanwege de continue pijnklachten die appellant ervaart en die hem extreem vermoeien; recuperatietijd is essentieel. Appellant heeft in hoger beroep gewezen op de medische informatie die in beroep is ingebracht, waaruit naar zijn mening blijkt dat een urenbeperking en meer beperkingen aangenomen dienen te worden. De geduide functies kan appellant dan ook niet verrichten, omdat deze fysiek te zwaar en de werkdagen te lang zijn. Omdat er een duidelijke discrepantie is tussen deze informatie, alsmede de in het dagverhaal consistent naar voren gebrachte klachten en de door het Uwv vastgelegde beperkingen, verzoekt appellant onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017 [1] om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
5.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
5.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank dat met de FML in voldoende mate rekening is gehouden met de op de datum in geding bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid. Appellant is gelet op zijn fysieke en psychische klachten en medicijngebruik per 5 november 2021, kortgezegd, aangewezen geacht op lichte, zittende werkzaamheden, waarbij houdingswisseling mogelijk moet zijn, zonder conflicthantering in persoonlijk contact, zonder (grove) trillingsbelasting, zonder deelname met beroepsmatig vervoer aan het openbare straatverkeer, zonder rechtstreeks klanten- of patiëntencontact en zonder leidinggevende aspecten. Wat appellant in hoger beroep, onder verwijzing naar de in beroep overgelegde brief met röntgenfoto's van 19 januari 2024 van het Haga-ziekenhuis en de informatie van februari 2024 van Acibadem, heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met de rapporten van 30 augustus 2024 en 6 december 2024 van de arts bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd dat de beperkingen zoals deze uiteindelijk zijn vastgelegd in de FML van 12 september 2024 geen verdere aanvulling behoeven. Voorts heeft de arts bezwaar en beroep in het rapport van 30 augustus 2024 nader gemotiveerd dat voor een urenbeperking geen indicatie aanwezig is. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die zijn standpunt ter zake ondersteunen.
5.4.
Twijfel die zou noodzaken om tot het benoemen van een deskundige over te gaan, ontbreekt, zodat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien een deskundige te benoemen. Ook in hoger beroep bestaat daarvoor geen aanleiding, zodat het daartoe strekkende verzoek wordt afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
5.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 12 september 2024 wordt de rechtbank ook gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De door appellant gestelde arbeidskundige gronden houden niet meer in dan de stelling dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv zijn aangenomen en deze stelling treft, zoals hiervoor is overwogen, geen doel.

Conclusie en gevolgen

5.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van J.A. Adjei-Asamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2025.

(getekend) F.M. Rijnbeek

(getekend) J.A. Adjei-Asamoah

Voetnoten

1.CRvB 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.