ECLI:NL:CRVB:2025:186

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
22/3022 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor functie assemblage medewerker elektrotechnische producten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant door het Uwv per 10 september 2020, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is het hier niet mee eens en stelt dat zijn medische beperkingen zijn onderschat, met name zijn knieklachten en psychische klachten. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en een deskundige benoemd om de medische situatie van appellant te beoordelen. De deskundige concludeerde dat appellant aanvullende beperkingen heeft ten opzichte van de eerder vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad oordeelt dat de functie van assemblage medewerker elektrotechnische producten niet geschikt is voor appellant, omdat de vereiste belasting van staan tijdens het werk zijn maximale belastbaarheid overschrijdt. Hierdoor is er onvoldoende basis voor de beëindiging van de WIA-uitkering. De Raad vernietigt het besluit van het Uwv en herstelt het recht op WIA-uitkering per 10 september 2020. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van appellant.

Uitspraak

22/3022 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 1 september 2022, 21/157 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 januari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant per 10 september 2020 heeft beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. De Raad volgt het Uwv hierin niet en komt tot het oordeel dat de WIA-uitkering ten onrechte is beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en F.J. Perquin, verzekeringsarts, als deskundige benoemd.
De deskundige heeft op 4 maart 2024 rapport uitgebracht. Partijen hebben op dit rapport hun zienswijzen ingediend.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 18 december 2024. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Affia.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als machine-operator voor gemiddeld 38,39 uur per week. Op 6 februari 2015 heeft hij zich ziekgemeld wegens gezondheidsklachten als gevolg van een verkeersongeval. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 3 februari 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 64,66%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 3 december 2017 een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft in mei en juli 2020 onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 juli 2020. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 18,30%. Het Uwv heeft bij besluit van 9 juli 2020 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 10 september 2020 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 11 december 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 november 2020, een gewijzigde FML van dezelfde datum en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 november 2020 ten grondslag. De gewijzigde FML heeft geen gevolgen gehad voor geduide functies en de mate van arbeidsongeschiktheid.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht en zijn er geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusies van de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Met de klachten van appellant is voldoende rekening gehouden door beperkingen aan te nemen op een wijze waarvan de rechtbank niet is gebleken dat deze onjuist is. Dat appellant zwaardere beperkingen ervaart, betekent niet zonder meer dat ook zwaardere beperkingen moeten worden aangenomen. Van belang is namelijk niet alleen wat appellant ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. Het is bovendien de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op basis van de beschikbare medische informatie objectiveerbare beperkingen vast te stellen voor het verrichten van arbeid. Appellant heeft met de door hem ingediende medische informatie geen twijfel gezaaid over de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2.2.
Omdat het Uwv pas met een in beroep overgelegd rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tot een volledig juiste motivering is gekomen, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het bestreden besluit in zoverre gebrekkig was gemotiveerd. De rechtbank heeft aanleiding gezien om dit gebrek – dat met het nadere rapport is hersteld – met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. Dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering berust, brengt wel mee dat appellant daartegen terecht beroep heeft ingesteld. Daarom heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant en bepaald dat het Uwv het griffierecht vergoedt.
Hoger beroep
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft aangevoerd dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat. Hij heeft daarbij met name gewezen op zijn knieklachten (links) die medisch zijn geobjectiveerd. Hij heeft daarnaast gewezen op zijn psychische klachten. Ook is appellant van mening dat er bij hem een urenbeperking had moeten worden aangenomen, zoals bij de beoordeling per einde wachttijd is gebeurd. Als gevolg van zijn klachten acht appellant zich niet in staat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en daarbij verwezen naar een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 november 2022.
3.3.
Bij de Raad is twijfel ontstaan over de juistheid van de medische beperkingen zoals verwoord in de FML van 9 november 2020. Deze twijfel is onder meer ontstaan vanwege het verschil in aangenomen medische beperkingen ten opzichte van de beoordeling per einde wachttijd en omdat appellant door de primaire arts noch door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een (fysiek) spreekuur is gezien. Daarom heeft de Raad de verzekeringsarts Perquin als deskundige benoemd.
3.4.
De deskundige heeft in zijn rapport van 4 maart 2024 geconcludeerd dat bij appellant op de datum in geding sprake was van knieklachten na een voorste kruisbandplastiek en kraakbeenschade aan de linkerknie, whiplashklachten, een posttraumatische stressstoornis, een somatische symptoomstoornis en een periodieke explosieve stoornis. Volgens de deskundige gelden er voor appellant aanvullende beperkingen ten opzichte van de FML van 9 november 2020. Deze aanvullende beperkingen betreffen de beoordelingspunten 4.18 (lopen) dat beperkt is tot 15-20 minuten, 4.19 (lopen tijdens het werk) dat beperkt is tot
1-2 uur alsmede 5.3 (staan) dat beperkt is tot maximaal een kwartier aaneengesloten en 5.4 (staan tijdens het werk) dat beperkt is tot 1 uur per dag. Met betrekking tot beoordelingspunt 2.9 (samenwerken) heeft de deskundige een toelichting aangewezen geacht, inhoudende dat appellant zo nodig even een rustige plek moet kunnen uitzoeken.
3.5.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 25 april 2024 geconcludeerd dat de overwegingen van de deskundige kunnen worden gevolgd en een nieuwe FML opgesteld. Daarin is bij de beoordelingspunten 4.18 (lopen), 4.19 (lopen tijdens het werk), 5.3 (staan) en 5.4 (staan tijdens het werk), een zwaardere beperking aangenomen conform het rapport van de deskundige. Bij beoordelingspunt 5.4 (staan tijdens het werk) is vermeld: “2, beperkt, kan zo nodig gedurende een beperkt deel van de werkdag staan (ongeveer 1 uur)”.
3.5.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 31 mei 2024 vastgesteld dat op basis van de nieuwe FML van 25 april 2024 één van de vier geduide functies, de functie inpakker (SBC 111175), vervalt. De overige drie functies, productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC 111180), wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC 267053) en assemblage medewerker elektrotechnische producten (SBC 267041), heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wel nog geschikt geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze drie resterende functies de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 20,51%. Daarom heeft het Uwv zijn standpunt gehandhaafd.
3.5.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport een toelichting gegeven bij de geschiktheid voor de functie assemblage medewerker elektrotechnische producten (SBC 267041), in het bijzonder bij beoordelingspunt 5.4 (staan tijdens het werk) welk punt een signalering bevat. Uit het Resultaat functiebeoordeling blijkt dat in deze functie dagelijks ongeveer 2 uur moet worden gestaan. Tijdens 8 werkuren staat men 2 maal ongeveer 5 minuten achtereen als men de werkzaamheden staand verricht, dit is afhankelijk van het product. Tevens dient men tijdens 8 werkuren 2 maal ongeveer 1 minuut achtereen te staan. In totaal dient men dan 96 minuten per werkdag te staan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierin aanleiding gezien voor nader overleg met de arbeidskundig analist en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In haar rapport heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarover het volgende vermeld: “Ik heb contact gehad met de arbeidskundig analist over het staan in deze functie. Hieruit komt het volgende naar voren: Men staat ongeveer 10 tot 20% van de werktijd, dit verschilt per dag. Er zijn hele dagen dat men niet staat (behoudens de maximaal 2 keer 1 minuut per werkuur). De in het CBBS aangegeven tijd dat men staat is daarbij het maximum. Deels kan men bij de werkzaamheden die in CBBS als staan zijn aangegeven, zelf bepalen of men staat of zit. Men staat aan een hoge tafel waar ook een hoge bureaustoel aanwezig is. Men kan bij de meeste producten (..) gebruik maken van deze stoel, echter niet bij alle. De ruimte voor een sta hulp is aanwezig, ook daarbij is echter een punt dat dit niet bij alle producten mogelijk is. In principe is er door de keuze in zitten en staan de tijd dat men staat tot minder dan een uur per dag te beperken. Het is echter niet te garanderen dat dit op alle dagen mogelijk is, het is echt productafhankelijk. Het is niet mogelijk om een frequentie te geven hoe vaak het voorkomt dat men daadwerkelijk meer dan een uur per dag moet staan. Het betreft een klein aantal werkdagen. Overigens kan de werkgever bij de verdeling van medewerkers over de werkplekken wel rekening houden met wie er op deze werkplek werkt. Voorgaande is besproken met verzekeringsarts bezwaar en beroep (..). Zij geeft aan dat het staan in deze functie voor appellant mogelijk is, rekening houdend met de door de arbeidskundig analist aangegeven hoeveelheid staan. Het is niet bezwaarlijk als appellant wat meer staat dan een uur per dag, zeker als het niet veelvuldig voorkomt. Hierbij is besproken hetgeen in het rapport van de deskundige staat, namelijk dat bij deze medische problematiek een mate van bewegen en lopen volgens de deskundige gunstig is. In deze functie staat men nooit meer dan 5 minuten aaneengesloten. Er volgt vervolgens altijd een afwisseling met kort lopen of zitten. De hoeveelheid staan die in deze functie noodzakelijk is past binnen de mogelijkheden van appellant. Daarom acht ik de functie op het item staan passend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan zich hierin vinden”.
3.6.
Appellant heeft betoogd dat er in de functie assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC 267041) sprake is van een overschrijding van de beperking die de deskundige (en ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep) heeft toegekend ten aanzien van het beoordelingspunt 5.4 (staan tijdens het werk). In deze functie komt 2 uur staan per werkdag voor, terwijl appellant volgens de FML van 25 april 2024 ongeveer 1 uur mag staan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat het staan in deze functie in totaal 96 minuten per werkdag voorkomt. Dit levert een overschrijding op van de beperking die de deskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van staan tijdens het werk hebben toegekend. Appellant acht deze functie daarom niet geschikt.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de door de deskundige gegeven motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijkt van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft appellant onderzocht, waarbij onder meer lichamelijk onderzoek is verricht aan de knie, de medische informatie in kaart gebracht en bestudeerd, waarbij de informatie van onder meer de behandelend orthopedisch chirurg betrokken is. De deskundige heeft overtuigend gemotiveerd waarom er op de beoordelingspunten 4.18 (lopen), 4.19 (lopen tijdens het werk), 5.3 (staan) en 5.4 (staan tijdens het werk) een zwaardere beperking moet worden aangenomen en bij beoordelingspunt 2.9 (samenwerken) een nadere toelichting is vereist. Partijen kunnen zich ook verenigen met het deskundigenrapport en de daarin opgenomen conclusies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de nieuwe FML van 25 april 2024 de door de deskundige vermelde aanvullende beperkingen ook opgenomen.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of er in de functie assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC 267041) sprake is van een overschrijding van de beperking ten aanzien van het beoordelingspunt 5.4 (staan tijdens het werk). De Raad is van oordeel dat daarvan sprake is. Uit de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, vermeld onder 3.5.3, volgt immers dat in de functie 96 minuten staan per dag kan voorkomen. De deskundige heeft appellant op het beoordelingspunt 5.4 (staan tijdens het werk) echter beperkt geacht tot 1 uur per werkdag. Anders dan bij het beoordelingspunt 4.18 (lopen) en 4.19 (lopen tijdens het werk) heeft de deskundige bij beoordelingspunt 5.4 (staan tijdens het werk) geen bandbreedte gehanteerd. Dat betekent dat meer dan 1 uur per dag staan tijdens het werk niet mogelijk is. Appellant heeft er dan ook terecht op gewezen dat deze maximale belastbaarheid in de betreffende functie wordt overschreden. Daaraan doet niet af dat deze overschrijding slechts een klein aantal werkdagen betreft en dat maximaal 2 maal per uur 5 minuten aaneengesloten moet worden gestaan tijdens het werk. Voor een dergelijke relativering van de maximale belastbaarheid bij staan tijdens het werk biedt het deskundigenrapport geen ruimte. Hieruit volgt dat appellant ten tijde hier in geding medisch niet geschikt was de functie assemblage medewerker elektrotechnische producten (SBC 267041) te vervullen.
4.4.
Op grond van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt de schatting gebaseerd op tenminste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies, die ieder ten minste drie arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Met het vervallen van de functie assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC 267041) resteren nog maar twee functies die voor appellant geschikt zijn. Dit betekent dat onvoldoende functies resteren om de intrekking van de WIA-uitkering per datum in geding op te baseren

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover aangevochten in hoger beroep. Het beroep van appellant tegen het bestreden besluit is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het Uwv heeft ten onrechte de WIAuitkering beëindigd. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zal de Raad zelf voorzien en het besluit van 9 juli 2020 herroepen. Dit betekent dat appellant met ingang van 10 september 2020 onverminderd recht heeft op een WIA-uitkering.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de (proces)kosten van appellant in bezwaar en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.294,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 647,-) en € 3.628,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 8 juni 2023, 0,5 punt voor een zienswijze op het rapport van de deskundige, 0,5 punt voor de schriftelijke reactie op de zienswijze van het Uwv op dat rapport en 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 18 december 2024 met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. De rechtbank heeft het Uwv al veroordeeld in de proceskosten in beroep.
7. Omdat het hoger beroep slaagt moet het Uwv ook het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 9 juli 2020 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant in bezwaar en hoger beroep tot een bedrag van € 4.922,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) C.M. Snellenberg