In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant door het Uwv per 10 september 2020, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is het hier niet mee eens en stelt dat zijn medische beperkingen zijn onderschat, met name zijn knieklachten en psychische klachten. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en een deskundige benoemd om de medische situatie van appellant te beoordelen. De deskundige concludeerde dat appellant aanvullende beperkingen heeft ten opzichte van de eerder vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad oordeelt dat de functie van assemblage medewerker elektrotechnische producten niet geschikt is voor appellant, omdat de vereiste belasting van staan tijdens het werk zijn maximale belastbaarheid overschrijdt. Hierdoor is er onvoldoende basis voor de beëindiging van de WIA-uitkering. De Raad vernietigt het besluit van het Uwv en herstelt het recht op WIA-uitkering per 10 september 2020. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van appellant.