In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. J.I.T. Sopacua, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 26 juni 2023 uitspraak gedaan in de zaken 22/1903 en 22/1904. Tijdens de procedure heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een verweerschrift ingediend en is er een tussenuitspraak gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2024, waarin het toetsingskader bij herzienings- en/of terugvorderingsbesluiten werd besproken. Op 28 maart 2025 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant. Hierop heeft appellant het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Uwv veroordeeld kan worden in de proceskosten, omdat het bestuursorgaan geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen. De proceskosten zijn begroot op € 3.174,50, inclusief de kosten voor zowel de behandeling in beroep als in hoger beroep. Daarnaast is het Uwv verplicht om het door appellant betaalde griffierecht van € 236,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in aanwezigheid van griffier H.A. Baars, en is openbaar uitgesproken op 17 december 2025.