ECLI:NL:CRVB:2025:185
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering terug te komen van het besluit tot afwijzing van de Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellant. Appellant had eerder, op 16 februari 2010, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke op 6 mei 2010 werd afgewezen omdat hij na de wachttijd van 52 weken meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. In de jaren daarna heeft appellant zich ziekgemeld en een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. In 2018 heeft hij opnieuw een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op het eerdere besluit. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 13 juli 2023 heeft de Raad de zaak behandeld. Appellant was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het Uwv was vertegenwoordigd door een medewerker. De Raad heeft de zaak grondig onderzocht, waarbij ook nieuwe medische informatie van appellant in overweging is genomen. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing van de Wajong-aanvraag konden rechtvaardigen. De Raad oordeelde dat de eerdere afwijzing van het Uwv terecht was en dat appellant niet benadeeld was door de gebrekkige motivering van het bestreden besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.225,50 bedroegen, inclusief griffierechten.