ECLI:NL:CRVB:2025:1848

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
23/565 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over WIA-uitkering en proceskostenveroordeling na vaststelling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de vraag of betrokkene recht heeft op een WIA-uitkering per 16 november 2020. Het Uwv had aanvankelijk de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%, wat leidde tot een weigering van de WIA-uitkering. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en bepaald dat zij recht heeft op een WIA-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Het Uwv heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Na inschakeling van een deskundige heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 39,46% en alsnog een WIA-uitkering toegekend. Betrokkene heeft aangegeven het eens te zijn met dit besluit. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting en na het rapport van de deskundige is het onderzoek gesloten. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van betrokkene moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.360,50 en dat er een griffierecht van € 548,- moet worden geheven. De uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van J.A. Adjei-Asamoah als griffier.

Uitspraak

23/565 WIA
Datum uitspraak: 17 december 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2023, 21/2836 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de vraag of betrokkene per 16 november 2020 recht heeft op een WIA-uitkering. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum aanvankelijk berekend op minder dan 35% en daarom geweigerd om een WIA-uitkering aan betrokkene toe te kennen. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en bepaald dat zij recht heeft op een WIA-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Nadat een door de Raad ingeschakelde deskundige heeft gerapporteerd, heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 39,46% en alsnog een WIA-uitkering aan betrokkene toegekend. Betrokkene is het eens met dit besluit.

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, medische stukken ingediend.
Het Uwv heeft vragen van de Raad beantwoord.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 oktober 2024. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Willering.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en drs. M. Vervoort, verzekeringsarts, als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 31 maart 2025 gerapporteerd. Partijen hebben gereageerd op het rapport van de deskundige.
Het Uwv heeft op 29 juli 2025 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. Betrokkene heeft te kennen gegeven dat zij het eens is met dit besluit.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een nadere zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een nadere zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene was werkzaam als apothekersassistente voor ongeveer 24 uur per week. Daarnaast werkte zij bij een andere werkgever als senior verkoopmedewerker voor ongeveer 9 uur per week. Op 15 juli 2018 heeft betrokkene zich bij beide werkgevers ziekgemeld met lichamelijke klachten. Voor het werk als apothekersassistente is betrokkene per 11 februari 2019 hersteld gemeld en zij is ook feitelijk in dat werk hervat.
1.2.
Nadat betrokkene een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat betrokkene bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 januari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat betrokkene niet meer geschikt is voor haar laatste werk (zijnde de combinatie van beide banen). De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor betrokkene functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 17 februari 2021 (primair besluit) geweigerd betrokkene met ingang van 16 november 2020 (datum in geding) een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 19 april 2021 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 13 april 2021 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. De rechtbank heeft een neuroloog als deskundige benoemd en aan de deskundige onder andere de vraag voorgelegd of betrokkene op de datum in geding in staat was om naast haar werkzaamheden als apothekersassistente voor 24 uur per week nog andere betaalde werkzaamheden te verrichten. De deskundige heeft hierop geantwoord dat hij het niet erg aannemelijk vindt dat betrokkene in staat zou zijn om voor meer dan 24 uur per week werkzaamheden te verrichten.
2.2.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat gelet op het antwoord van de deskundige geconcludeerd moet worden dat betrokkene naast de 24 uur die zij werkt als apothekersassistente volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen in die zin dat betrokkene recht heeft op een WIA-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100% en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 1. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene en het Uwv opgedragen het griffierecht aan betrokkene te vergoeden.
Het hoger beroep van het Uwv
3.1.
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en aangevoerd dat de rechtbank het onderscheid tussen een theoretische schatting en feitelijk verrichte werkzaamheden niet goed heeft gemaakt. Daardoor is niet de juiste vraag aan de deskundige gesteld. Bij het opstellen van een FML moet beoordeeld worden wat – rekening houdend met de medisch geobjectiveerde afwijkingen – de belastbaarheid van betrokkene is, onder andere ten aanzien van het aantal te werken uren per dag en per week. Of betrokkene feitelijk werkzaam is, is voor deze beoordeling niet relevant en moet daarbij buiten beschouwing worden gelaten. Voor zover uit het rapport van de deskundige zou moeten worden afgeleid dat betrokkene voor hooguit 24 uur per week belastbaar is, moet onderzocht worden wat zij in die 24 uur per week met passende arbeid kan verdienen en wat dan het verlies aan verdiencapaciteit is. De feitelijke werkzaamheden en verdiensten worden apart beoordeeld. Gelet hierop beschikte de rechtbank volgens het Uwv niet over voldoende informatie om zelf in de zaak te kunnen voorzien.
De gewijzigde beslissing op bezwaar
3.2.
Nadat de zaak ter zitting met partijen is besproken, heeft de Raad het onderzoek geschorst en een verzekeringsarts als deskundige benoemd. De deskundige heeft in haar rapport van 31 maart 2025 geconcludeerd dat betrokkene op de datum in geding voor 6 tot 8 uur per dag en maximaal 24 uur per week belastbaar is. In een gewijzigde FML van 19 mei 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusie van de deskundige overgenomen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 39,46%. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een berekening gemaakt van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de feitelijke verdiensten die betrokkene op de datum in geding had. Dit komt uit op 41,97%. Omdat uit moet worden gegaan van de laagste mate van arbeidsongeschiktheid, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 39,46%. Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene alsnog gegrond verklaard en met ingang van 16 november 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA aan haar toegekend. Na afloop van de loongerelateerde periode wordt betrokkene met ingang van 16 april 2022 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Per 1 oktober 2023 wordt de WGA-uitkering beëindigd, omdat betrokkene vanaf dat moment gedurende twaalf maanden onafgebroken meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur verdient.
Het standpunt van betrokkene
3.3.
Betrokkene heeft te kennen gegeven dat zij het eens is met bestreden besluit 2.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Omdat het Uwv naar aanleiding van het rapport van de door de Raad ingeschakelde deskundige bestreden besluit 2 heeft genomen, staat vast dat bestreden besluit 1 niet op een deugdelijke medische grondslag berust. De rechtbank heeft bestreden besluit 1 dus terecht vernietigd. Het is echter niet juist dat de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door te bepalen dat betrokkene recht heeft op een WIA-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. In zoverre komt de aangevallen uitspraak dus voor vernietiging in aanmerking. Omdat betrokkene het eens is met bestreden besluit 2, behoeft dit besluit geen beoordeling.
4.2.
Het Uwv zal worden veroordeeld in de proceskosten die betrokkene in verband met het hoger beroep van het Uwv redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 1.360,50 (1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor de reactie op het rapport van de deskundige, met een waarde van € 907,- per punt) voor verleende rechtsbijstand. Verder zal worden bepaald dat van het Uwv een griffierecht van € 548,- wordt geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin het primaire besluit is herroepen in die zin dat betrokkene recht heeft op een WIA-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100% en is bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 1;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.360,50;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 548,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van J.A. Adjei-Asamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) J.A. Adjei-Asamoah