ECLI:NL:CRVB:2025:1840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
24/2557 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant na medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak staat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant centraal, die per 10 juni 2023 door het Uwv is stopgezet. Appellant, die zich ziek had gemeld met whiplashklachten na een auto-ongeluk, betwistte de beëindiging van zijn uitkering op basis van zijn medische beperkingen. Hij stelde dat hij niet in staat was om passende functies te vervullen en dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten. De rechtbank Rotterdam had eerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie had verzameld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak, oordelend dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kon verdienen in passende functies. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv correct was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de beëindiging van de ZW-uitkering bleef in stand.

Uitspraak

24/2557 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 oktober 2024, 24/3863 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 december 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 10 juni 2023 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F. Çelen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 juni 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Çelen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Op 19 november 2025 is het onderzoek ter zitting hervat. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Çelen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als chauffeur voor 54,31 uur per week. Op 19 april 2022 heeft hij zich ziekgemeld met whiplash klachten na een auto-ongeval. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 april 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 9 mei 2023 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 10 juni 2023 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 2 april 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van het dossier, is aanwezig geweest op de hoorzitting en heeft een spreekuuronderzoek verricht. Ook inhoudelijk heeft de rechtbank de beoordeling door het Uwv onderschreven. Het Uwv heeft een volledig beeld gehad van de medische situatie van appellant en de informatie van de behandelend sector kenbaar meegewogen in de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat objectief medisch gezien geen aanleiding bestaat om meer beperkingen aan te nemen. Omdat de rechtbank geen reden ziet om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid, ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat de voorgehouden functies niet passend zijn. Het verzoek om raadpleging van een onafhankelijke deskundige heeft de rechtbank afgewezen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had meer informatie bij behandelaars moeten opvragen. Het Uwv heeft voor de klachten van hoofdpijn, nek- en rugpijn, slaapproblemen, spanningsklachten en mentale problemen onvoldoende beperkingen aangenomen. De FML is volgens appellant niet juist en appellant acht zich om medische redenen niet in staat de voorgehouden functies te vervullen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van GZ-psycholoog A. Tetteroo van Mentaal Beter van 24 maart 2025 overgelegd en informatie in geding gebracht van 7 februari 2025 van een medisch onderzoek door Medoa dat in januari 2025 is uitgevoerd in het kader van een letselschade-procedure. Verder is een Adviesbrief Arbeidsmedisch Onderzoek van 8 juli 2025 ingezonden, opgesteld door een Arts Indicatie en Advies, en een (ongedateerde) brief van een fysiotherapeut.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 augustus 2025 op de in hoger beroep ingebrachte stukken gereageerd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De gronden van appellant in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van wat appellant in beroep en bezwaar heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden besproken. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid worden volledig onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
Medische beoordeling
4.3.1.
De beroepsgrond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer informatie bij behandelaars had moeten opvragen, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over veel informatie van behandelaars van appellant, die zag op zijn medische situatie rond de datum in geding. Appellant heeft ook niet duidelijk gemaakt welke informatie van welke behandelaars zou zijn gemist.
4.3.2.
Appellant heeft in hoger beroep diverse medische stukken ingezonden. Wat betreft het verslag van Medoa heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 14 augustus 2025 benadrukt dat het verslag is opgesteld in het kader van een medische beoordeling in een letselschade-procedure en niet in het kader van een beoordeling van de belastbaarheid voor arbeid in een arbeidsongeschiktheidszaak. Verder is het onderzoek verricht in januari 2025, geruime tijd na de datum in geding. De in het rapport vermelde klachten zijn bij Uwv bekend en meegewogen bij de beoordeling. De in het rapport van Medoa vermelde informatie van een psycholoog van 30 mei 2024 maakt de beoordeling niet anders. Daarin is melding gemaakt van behandeling van PTSS, maar dit speelde na de datum in geding. Geen aanleiding bestaat om deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen.
4.3.3.
Wat betreft de Adviesbrief aan de gemeente inzake de functionele mogelijkheden op de arbeidsmarkt wordt overwogen dat het onderzoek, afgezien van het feit dat het in een andersoortige procedure heeft plaatsgevonden, is uitgevoerd medio 2025 en daarmee ruim na de datum in geding. Hieruit kunnen dan ook geen conclusies over de juistheid van de beoordeling per 10 juni 2023 worden getrokken. Dat geldt ook voor de ongedateerde brief van de fysiotherapeut.
4.3.4.
In de beschikbare gegevens zijn dan ook geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat het Uwv in de FML van 27 april 2023 onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Nu geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) C.M. Snellenberg